30 augustus

Wat doen we vandaag?
  • Welkom 23/24
  • Boeken en zo.
  • Wat is Grieks?
  • De Griekse Wereld
1 / 40
next
Slide 1: Slide
GrieksMiddelbare schoolvwoLeerjaar 5

This lesson contains 40 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Wat doen we vandaag?
  • Welkom 23/24
  • Boeken en zo.
  • Wat is Grieks?
  • De Griekse Wereld

Slide 1 - Slide

Boeken
  • Jullie hebben: 
  • Argo Grieks Taal & Cultuur Gymnasium Onderbouw
  • Argo 1 Hulpboek Onderbouw
  • Een schrift en eventueel een kladschrift
  • ... er veel zin in!

Slide 2 - Slide

Wat is Grieks?

Slide 3 - Mind map

Wat is het schoolvak Grieks?
  • Taal van Oude Grieken - niet te verwarren met Nieuw-Grieks
  • Ook gesproken door (rijke) Romeinen
  • Dus: Woordjes en Grammatica 
  • Maar ook: Cultuur van de Grieken
  • Verhalen van de Grieken: Mythen
  • En: eigen alphabet...

Slide 4 - Slide

Vragen grammatica?
Ofwel: wat wil je nog eens uitgelegd hebben?

Slide 5 - Open question

5.1 Inleiding - De Griekse wereld

Slide 6 - Slide

Aan het werk.
  • Lees: Taal en Cultuur blz. 6 t/m 15
  • Maak Hulpboek opdr. 1, 4, 5, 6, 8, 11; blz. 8 t/m 12.
timer
10:00

Slide 7 - Slide

Opdracht 1
  • taal: alfabet, grammatica, vertalen 
  • cultuur: (mythologische) verhalen, gewoontes, geschiedenis 

Slide 8 - Slide

Opdracht 2
  • 1 Athene 
  • 2 Sparta 
  • 3 Olympia 
  • 4 Delphi 
  • 5 Olympos

Slide 9 - Slide

Opdracht 3
  • a Iolkos
  • b De Grieken verkenden de grenzen van hun eigen wereld zowel naar het oosten als het westen. De verhalen van heldentochten zijn een herinnering aan echte verre reizen.

Slide 10 - Slide

Opdracht 4abc
  • a De tijd van Grieken en Romeinen.
  • b 3000 v.Chr. - 500 n.Chr.
  • c Bronstijd - 1
  • Stadstaten & kolonisatie - 3
  • Perzische en Peloponnesiche oorlogen - 2
  • Hellenisme - 4

Slide 11 - Slide

Opdracht 4d
  • d Bijvoorbeeld: de eerste twee periodes worden niet begrensd door een historisch (bekende) gebeurtenis. 
  • De derde en vierde periode worden begrensd door historisch bekende gebeurtenissen: 336: Alexander komt aan de macht (nadat zijn vader Philippos is vermoord) en 31: het laatste hellenistische rijk Egypte wordt ingelijfd bij het Imperium Romanum / het Romeinse Rijk.

Slide 12 - Slide

Opdracht 5
  • Α Bronstijd: 3, 5
  • Β Stadstaten en kolonisatie: 7, 9
  • C Perzische & Peloponnesische Oorlogen: 2, 4, 8, 10
  • D Hellenisme: 1, 6

Slide 13 - Slide

Opdracht 6

Slide 14 - Slide

Opdracht 7
  • a Eigen verwerking
  • b ΕΥΡΩΠΑ
  • c De euromunt is de officiele munteenheid binnen de aangesloten landen in de eurozone. Op de ene zijde van elke euromunt is de kaart van Europa afgebeeld. De afbeelding van Europa op de stier op de Griekse 2-euromunt verwijst naar de Griekse mythe waarin het ontstaan van de naam Europa verklaard wordt.

Slide 15 - Slide

Opdracht 8a
  • a Beeldschrift:
  • Voordeel: al spreek je de taal niet, een afbeelding kun je wel begrijpen.
  • Nadeel: een afbeelding is soms niet duidelijk genoeg of kan meerdere dingen betekenen. Je hebt heel veel afbeeldingen nodig voor een taal.

Slide 16 - Slide

Opdracht 8a (verv.)
  • Letterschrift:
  • Voordeel: minder tekens nodig voor een taal.
  • Nadeel: je moet een taal kennen om het het schrift te kunnen begrijpen.

Slide 17 - Slide

Opdracht 8b
  • b Pictogrammen zijn internationaal, handig om een uitgang of wc aan te geven op een internationaal vliegveld. Een verkeersbord is ook een pictogram. Je ziet in een oogopslag wat bv wel of niet mag en hoeft niet eerst een tekst te lezen.

Slide 18 - Slide

Opdracht 9
  • 1 letterschrift 
  • 2 klinkers 
  • 3 links 
  • 4 rechts 
  • 5 Grieken 
  • 6 Romeinen

Slide 19 - Slide

Opdracht 10
  • Het aantal letters heeft te maken met het aantal verschillende klanken in een taal. Zo heeft het Nederlands de letter w en ij maar het Italiaans kent deze letters niet.

Slide 20 - Slide

Opdracht 10 extra
  • Het Noorse alfabet bestaat uit de letters A B C D E F G H I J K L M N O P Q R S T U V W X Y Z Æ Ø Å. De c, q, w, x en z worden alleen gebruikt in leenwoorden. 
  • Het Italiaanse alfabet bestaat uit de letters A B C D E F G H I L M N O P Q R S T U V Z. De letters j, k, w, x en y worden alleen gebruikt in buitenlandse leenwoorden.

Slide 21 - Slide

Opdracht 11
  • a ΑΛΕΣΑΝΔΡΟΣ (Alesandros)
  • b αλεσανδρος
  • c ΤΟΥ ΝΟΜΑΗ ΔΕΜΟΥ ΜΗΤH
  • d Hoofdletters zijn in het algemeen gemakkelijker te beitelen omdat ze voornamelijk bestaan uit rechte streepjes.
  • e Je ziet een hoofdletter Δ met een horizontale streep erboven. De jongen is dus vier jaar geworden.

Slide 22 - Slide

Opdracht 12

Slide 23 - Open question

Hulpboek blz. 77.

Slide 24 - Slide

Grammatica
  • Grammatica is het geheel van regels waarmee een taal gemaakt wordt.
  • Bij het bouwen van zinnen kan je kijken naar:
  • - woordsoorten 
  • - zinsdelen

Slide 25 - Slide

Woordsoorten en zinsdelen
  • Woorden vallen in een bepaalde categorie:
  • lidwoorden, naamwoorden, werkwoorden, etc.
  • Zinsdelen zijn woorden die bij elkaar horen.
  • Deze hebben bepaalde functies in zinnen:
  • onderwerp, lijdend voorwerp, persoonsvorm, etc.
  • Bij het vertalen heb je kennis van al deze dingen nodig.
  • Let ook op de vorm waarin de woorden staan.

Slide 26 - Slide

ΕΡΓΟΝ 3 
  • 1α fietsen: werkwoord 
  • 1β fietsen: zelfstandig naamwoord

Slide 27 - Slide

Grieks lezen en schrijven
  • Om Grieks te lezen, schrijven en begrijpen, moeten we eerst het alfabet leren
  • Het Griekse alfabet bestaat uit 24 letters
  • Er zijn klinkers (a, e, o), medeklinkers (b, m, p) en tweeklanken (ps, ks)
  • Ook zijn er hoofdletters en (versimpelde) kleine letters)
  • Leer het alfabet uit je hoofd! 

Slide 28 - Slide

Slide 29 - Slide

Slide 30 - Video

Hulpboek blz. 80.

Slide 31 - Slide

ΕΡΓΟΝ 1
  • Controleer je antwoord aan de hand van het schema op p.80 van het Hulpboek.

Slide 32 - Slide

ΕΡΓΟΝ 2
  • α 1 stadion 
  • 2 climax 
  • 3 zone 
  • 4 thema 
  • 5 planeet 
  • 6 sandaal

Slide 33 - Slide

ΕΡΓΟΝ 2
  • 7 kameel 
  • 8 psyche 
  • 9 biografie 
  • 10 labyrint 
  • β υ = de Nederlandse y

Slide 34 - Slide

ΕΡΓΟΝ 3β
  •  1 ΣΤΑΔΙΟΝ 
  • 2 ΚΛΙΜΑΞ 
  • 3 ΖΩΝΗ 
  • 4 ΘΕΜΑ 
  • 5 ΠΛΑΝΗΤΗΣ 

Slide 35 - Slide

ΕΡΓΟΝ 3β
  •  6 ΣΑΝΔΑΛΟΝ 
  • 7 ΚΑΜΗΛΟΣ 
  • 8 ΨΥΧΗ 
  • 9 ΒΙΟΓΡΑΦΙΑ 
  • 10 ΛΑΒΥΡΙΝΘΟΣ

Slide 36 - Slide

Aan het werk. 
  • Leer het alfabet. 
  • Lees Taal en cultuur blz. 20 t/m 23 
  • Maak Hulpboek blz, 17,
    opdr. 1 t/m 3 

Dit is ook huiswerk.

Slide 37 - Slide

Opdracht
  • Ieder krijgt (ongeveer) 2 zinnen toegewezen.
  • Benoem ieder woord in de zin.
  • Bij naamwoorden: geef naamval, geslacht, getal
  • Bij werkwoorden: geef modus, tijd, these, aspect, persoon.
  • Geef bij naamwoorden de (vermoedelijke) functie in de zin, of geef aan of dit een vaste aanvulling is (waarbij?)

Slide 38 - Slide

Wat heb je vandaag geleerd?

Slide 39 - Open question

Wat is nog onduidelijk?
Waar wil je meer over weten?

Slide 40 - Open question