8 september

Wat doen we vandaag?
  • Vragen Grammatica?
  • Opdrachten Mythes
  • Erga
  • Vervolg Mythes
1 / 18
next
Slide 1: Slide
GrieksMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

This lesson contains 18 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Wat doen we vandaag?
  • Vragen Grammatica?
  • Opdrachten Mythes
  • Erga
  • Vervolg Mythes

Slide 1 - Slide

Vragen Grammatica?

Slide 2 - Open question

Slide 3 - Slide

Opdracht 5
  • a Een mythe is een oud en doorverteld verhaal; een verhaal waarin goden en helden een belangrijke rol spelen.
  • b In een mythe werden verklaringen gegeven voor dingen die mensen niet begrepen en kon men leren hoe de wereld in elkaar zat, waarom de dingen waren zoals ze waren.
  • c Bijvoorbeeld: een sprookje gaat over een fantasiewereld met heksen en monsters, een mythe gaat over meer dan dat alleen en verklaart zaken die men niet begreep.

Slide 4 - Slide

Opdracht 6
  • De mythen reisden mee door de Griekse wereld en werden doorverteld en niet opgeschreven.

Slide 5 - Slide

Opdracht 7
  • Bijvoorbeeld: er was geen papier of ander materiaal waarop men kon schrijven / waarom zou je het opschrijven wanneer maar weinig mensen konden lezen / verhalen waren juist om naar de luisteren in gezelschap, niet om in je eentje te lezen.

Slide 6 - Slide

Opdracht 8
  • Bijvoorbeeld: De verhalen konden alleen overleven tot in onze tijd wanneer ze overgeschreven werden. /Documenten met de verhalen kunnen verloren zijn gegaan.

Slide 7 - Slide

Erga 2 en 3.

Slide 8 - Slide

ΕΡΓΟΝ 2
  • α 1 stadion 
  • 2 climax 
  • 3 zone 
  • 4 thema 
  • 5 planeet 
  • 6 sandaal 

Slide 9 - Slide

ΕΡΓΟΝ 2
  • 7 kameel 
  • 8 psyche 
  • 9 biografie 
  • 10 labyrint 
  • β υ = de Nederlandse y

Slide 10 - Slide

ΕΡΓΟΝ 3β
  •  1 ΣΤΑΔΙΟΝ 
  • 2 ΚΛΙΜΑΞ 
  • 3 ΖΩΝΗ 
  • 4 ΘΕΜΑ 
  • 5 ΠΛΑΝΗΤΗΣ

Slide 11 - Slide

ΕΡΓΟΝ 3β
  •  6 ΣΑΝΔΑΛΟΝ 
  • 7 ΚΑΜΗΛΟΣ 
  • 8 ΨΥΧΗ 
  • 9 ΒΙΟΓΡΑΦΙΑ 
  • 10 ΛΑΒΥΡΙΝΘΟΣ

Slide 12 - Slide

ΕΡΓΟΝ 1
  • M

Slide 13 - Slide

Slide 14 - Slide

Aan het werk.
  • Leer het alphabet.
  • Lees tekstboek 25
  • Maak blz. 18, opdr. 10, 12, 13
  • Lees blz. 84.

    Dit is ook huiswerk. 

Slide 15 - Slide

Opdracht
  • Ieder krijgt (ongeveer) 2 zinnen toegewezen.
  • Benoem ieder woord in de zin.
  • Bij naamwoorden: geef naamval, geslacht, getal
  • Bij werkwoorden: geef modus, tijd, these, aspect, persoon.
  • Geef bij naamwoorden de (vermoedelijke) functie in de zin, of geef aan of dit een vaste aanvulling is (waarbij?)

Slide 16 - Slide

Wat heb je vandaag geleerd?

Slide 17 - Open question

Wat is nog onduidelijk?
Waar wil je meer over weten?

Slide 18 - Open question