This lesson contains 21 slides, with interactive quizzes and text slides.
Lesson duration is: 50 min
Items in this lesson
Wat doen we vandaag?
Vragen Alphabet?
Opdracht 12
Opdrachten Hellas
Grammatica
Mythes
Slide 1 - Slide
Vragen Alphabet?
Slide 2 - Open question
Opdracht 12
Slide 3 - Open question
Slide 4 - Slide
Opdracht 1
Onder Hellas vielen ook de west- en zuidkust van het huidige Turkije, de gebieden rondom de Zwarte Zee, en in later tijden ook het zuiden van Italië en delen van de Franse en Spaanse kust.
Slide 5 - Slide
Opdracht 2
a Ze deelden dezelfde taal, cultuur/spelen en religie/verhalen.
b Op het gebied van wetgeving en welke mythologische held het belangrijkst werd gevonden, konden de stadstaten verschillen. [ ook waren er onderlinge verschillen wat betreft gewichtseenheden en kalender].
Slide 6 - Slide
Opdracht 3
Een polis is meer een staat dan een stad omdat elke polis zijn eigen wetten / wetgeving heeft, een moderne stad heeft dat niet.
Slide 7 - Slide
Opdracht 4
Men kon kijken of de plaats waar iemand vandaan kwam behoorde tot HELLAS / men kon checken of de persoon wel echt goed Grieks kon spreken.
Slide 8 - Slide
We lezen Hulpboek blz. 77.
We maken Ergon 1-3
Slide 9 - Slide
ΕΡΓΟΝ 1α
1 de arbeiders: onderwerp
bouwen: persoonsvorm
een muur: lijdend voorwerp
2 het meisje: onderwerp een appel: lijdend voorwerp
3 de generaal: onderwerp de soldaten: meewerkend voorwerp zij: onderwerp komen: persoonsvorm
4 mijn vrienden: onderwerp spelen: persoonsvorm een lied: lijdend voorwerp op het podium:
Slide 10 - Slide
ΕΡΓΟΝ 1β
1 de: lidwoord
arbeiders: zelfstandig naamwoord
bouwen: werkwoord
een: lidwoord
muur: zelfstandig naamwoord
2 het: lidwoord
meisje: zelfstandig naamwoord
een: lidwoord
appel: zelfstandig naamwoord
Slide 11 - Slide
ΕΡΓΟΝ 1β
3 de: lidwoord
generaal: zelfstandig naamwoord
soldaten: zelfstandig naamwoord
zij: persoonlijk voornaamwoord
komen: werkwoord
Slide 12 - Slide
ΕΡΓΟΝ 2
α Vooraan in de zin.
β Νa het onderwerp.
γ Achter de persoonsvorm.d
Slide 13 - Slide
ΕΡΓΟΝ 3
1α fietsen: werkwoord
1β fietsen: zelfstandig naamwoord
2α werk: werkwoord
2β werk: zelfstandig naamwoord
Slide 14 - Slide
ΕΡΓΟΝ 1
M
Slide 15 - Slide
ΕΡΓΟΝ 1
M
Slide 16 - Slide
Slide 17 - Slide
Aan het werk.
Leer het alphabet.
Lees tekstboek 24
Maak blz. 18, opdr. 5-8
Maak blz. 81, Erga 2 en 3.
Dit is ook huiswerk.
Slide 18 - Slide
Opdracht
Ieder krijgt (ongeveer) 2 zinnen toegewezen.
Benoem ieder woord in de zin.
Bij naamwoorden: geef naamval, geslacht, getal
Bij werkwoorden: geef modus, tijd, these, aspect, persoon.
Geef bij naamwoorden de (vermoedelijke) functie in de zin, of geef aan of dit een vaste aanvulling is (waarbij?)
Slide 19 - Slide
Wat heb je vandaag geleerd?
Slide 20 - Open question
Wat is nog onduidelijk? Waar wil je meer over weten?