5.3 Voegwoorden herkennen

Wat zijn de drie lidwoorden?
1 / 21
next
Slide 1: Open question
NederlandsMiddelbare schoolvmbo b, k, gLeerjaar 2

This lesson contains 21 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 90 min

Items in this lesson

Wat zijn de drie lidwoorden?

Slide 1 - Open question

Planning Nederlands
10 minuten lezen
Boekverslag bespreken
Toets maken
Klaar? Toets inleveren en iets voor jezelf aan je tafel

Iedereen is stil
Vraag? Vinger opsteken

Slide 2 - Slide

Hoe herken je een ZN?

Slide 3 - Open question

Ik heb een nieuw shirt.
Wat is in deze zin het BN?
A
Ik
B
nieuw
C
heb
D
shirt

Slide 4 - Quiz

Wat is de persoonsvorm altijd?
A
Een zelfstandig naamwoord
B
Een bijvoeglijk naamwoord
C
Een werkwoord
D
Een voorzetsel

Slide 5 - Quiz

Wat is de persoonsvorm in:
Hij heeft kauwgom in zijn haar.

Slide 6 - Open question

Wat is het werkwoordelijk gezegde?
A
Het eerste werkwoord van een zin.
B
Alle werkwoorden uit de zin.
C
Het laatste werkwoord van een zin.

Slide 7 - Quiz

Hij is zijn spullen vergeten.

Wat is het werkwoordelijk gezegde in deze zin?
A
is
B
is vergeten
C
zijn spullen
D
hij

Slide 8 - Quiz

Hoe vind je
het werkwoordelijk gezegde?
A
Wie/ Wat?
B
Wie/ Wat + onderwerp?
C
Wie/ Wat + persoonsvorm?
D
PV + andere werkwoorden

Slide 9 - Quiz

Slide 10 - Slide

Slide 11 - Slide

Slide 12 - Slide

Slide 13 - Slide

Wat zijn voegwoorden?
A
tulp, school, hond
B
hij, het, wij
C
de, het, een
D
en, omdat, want

Slide 14 - Quiz

Bij alle voegwoorden plaats je een komma voor het voegwoord.
Behalve bij het voegwoord .......
A
maar
B
en
C
of
D
want

Slide 15 - Quiz

Wat is geen voegwoord?
A
als
B
wanneer
C
want
D
omdat

Slide 16 - Quiz

Wat zijn voegwoorden?
A
om / nu
B
want / toen
C
maar / en
D
maar / toen

Slide 17 - Quiz

Wat zijn voegwoorden?
A
Die vertellen het tekstverband
B
Die zeggen waar de zin over gaat
C
Die staan boven een alinea
D
Twee zinnen aan elkaar plakken tot één zin

Slide 18 - Quiz

Wat is het voegwoord?
Toen het regende werd ik met de auto gebracht.
A
het
B
toen
C
regende
D
gebracht

Slide 19 - Quiz

Wat is het voegwoord?
Hij kwam te laat, omdat hij zich verslapen heeft.
A
verslapen
B
kwam
C
hij
D
omdat

Slide 20 - Quiz

Aan de slag
Maken:
Blz. 206 t/m 207
Opdracht 1 t/m 4



Slide 21 - Slide