Samengestelde zinnen leerjaar 2

Samengestelde zinnen
1 / 22
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo bLeerjaar 2

This lesson contains 22 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Samengestelde zinnen

Slide 1 - Slide

We zijn stil
En lezen 15 minuten



timer
15:00

Slide 2 - Slide

Lesdoel
Aan het eind van deze les kun je;

Samengestelde zinnen herkennen,
weet je wat samengestelde zinnen zijn.

Slide 3 - Slide

In deze les:
- 15 min stillezen
- 20 min. uitleg + opdrachten in L.U.
- 15 minuten zelfstandig werken
- 5 min afsluiten

Slide 4 - Slide

Herhaling
Wat zijn werkwoorden ook alweer?
Wat zijn voegwoorden ook alweer?
Wat is het werkwoordelijk gezegde ook alweer?
Wat is een bijvoeglijknaamwoord ook alweer?

Slide 5 - Slide

Wat is in deze zin het werkwoord?
Hij pakt het broodje van tafel.
A
pakt
B
broodje
C
hij
D
van tafel

Slide 6 - Quiz

Wat is het werkwoord ?
Zij schrijft het hele verhaal.
A
zij
B
hele
C
het
D
schrijft

Slide 7 - Quiz

Wat is het voegwoord in de zin?
Wil je een ijsje of een chocoladereep?
A
wil
B
ijsje
C
je
D
of

Slide 8 - Quiz

Wat is het voegwoord?
Toen het regende werd ik met de auto gebracht.
A
het
B
toen
C
regende
D
gebracht

Slide 9 - Quiz

Wat is het voegwoord?
Zij kwam te laat, omdat ze de tram had gemist.
A
kwam
B
de tram
C
omdat
D
laat

Slide 10 - Quiz

Wat is het werkwoordelijk gezegde?
Hij liep de brug over.
A
de brug
B
liep
C
hij
D
over

Slide 11 - Quiz

Wat is het werkwoordelijk gezegde?
Hij belde de trainer en vertelde zijn verhaal.
A
belde
B
belde en vertelde
C
vertelde
D
verhaal

Slide 12 - Quiz

Wat is het bijvoeglijknaamwoord?
Ze droeg een nieuwe trui.
A
nieuwe
B
droeg
C
trui
D
een

Slide 13 - Quiz

Wat is het bijvoeglijknaamwoord?
De film is erg saai.
A
de film
B
saai
C
is
D
erg saai

Slide 14 - Quiz

Samengestelde zinnen
Samengestelde zinnen bestaan uit twee losse zinnen die aan elkaar gevoegd zijn.
Een samengestelde zin heeft twee persoonsvormen.

Slide 15 - Slide

voorbeelden
Mijn tante is sportief.
Mijn oom is helemaal niet sportief.

Mijn tante is sportief, maar mijn oom is helemaal niet sportief.

Slide 16 - Slide

Ik kijk graag films.
Mijn zus kijkt graag series.

Ik kijk graag films en mijn zus kijkt graag series.

Slide 17 - Slide

De tandarts controleerde mijn gebit.
Ik heb gelukkig geen gaatjes.

Toen de tandarts mijn gebit controleerde had ik geen gaatjes.

Slide 18 - Slide

Wat is het voegwoord?
Hij kwam te laat, omdat hij zich verslapen heeft.
A
verslapen
B
kwam
C
hij
D
omdat

Slide 19 - Quiz

Wat is het voegwoord?
Toen zij trouwden, hebben we de straat versierd.
A
toen
B
versierd
C
zij
D
trouwden

Slide 20 - Quiz

Wat is het voegwoord?
Mijn broers eten graag pasta en ik eet graag salade.
A
salade
B
en
C
mijn broers
D
eet

Slide 21 - Quiz

Opdracht
BK: blz. 208, opdr. 1 t/m 5 
KGT: 208, opdr. 1 t/m 4
TL: 204, opdr. 1 t/m 4

Slide 22 - Slide