Waarom betekende de opkomst van de steden een verzwakking van het feodale stelsel?
Slide 2 - Slide
Terugblik
Er kwamen nieuwe, tamelijk zelfstandige gebieden met mensen die zelf geld verdienden en daardoor macht en invloed kregen, naast de feodale adel. De positie van de adel verzwakte daardoor.
Slide 3 - Slide
Terugblik
Economische en politieke rechten
Bewoners onderhandelden met de heer voor speciale stadsrechten zoals het recht om: jaarmarkten, rechtspraak, tolvrijheid, verdedigingsmuur.
Heren gaven stadsrechten in ruil voor belastingen en militaire steun.
Hierdoor werd de stad onafhankelijker van de heer. Ze gingen ook eigen wetten maken.
Slide 4 - Slide
Terugblik
Stadsbewoners
Burgerij: Mensen met burgerrechten zoals: - berechting door stadsgenoten - In aanmerking voor bestuur.
Patriciërs: Rijke families met de belangrijkste bestuursfuncties.
Mensen zonder burgerrecht: armen, ongeschoolde arbeiders, (Door huwelijk of een geldsom konden ze wel burgerrecht krijgen.)
Slide 5 - Slide
Terugblik
Gilden
Om concurrentie tegen te gaan en de kwaliteit en prijzen te bewaken werden gilden gesticht.
Ook een verzekering bij ziekte en overlijden.
Als je geen lid was van een gilde mocht je dat beroep niet uitoefenen.
Om het vak te leren ging je bij een meester van het gilde in de leer.
Slide 6 - Slide
Lesdoelen
Na het bestuderen van de paragraaf kun je:
uitleggen wat de tweezwaardenleer betekende voor de verhouding tussen kerk en koningen;
uitleggen waar de investituurstrijd over ging en hoe hij eindigde;
Slide 7 - Slide
Tweezwaardenleer
Vroege middeleeuwen tweezwaardenleer: - wereldlijke macht (orde in de wereld bewaren) - geestelijke macht (over geloofszaken). Beide partijen steunden elkaar.
Slide 8 - Slide
Donatio Constantini
(Schenking van Constantijn)
ca. 300: Constantijn zou de Donatio hebben geschreven.
8e eeuw: vervalsing mogelijk opgesteld.
1054: de paus citeert de Donatio voor het eerst letterlijk
15e eeuw: sommigen vermoeden dat het gaat om een vervalsing, maar de pausen gebruiken de Donatio nog.
16e eeuw: de paus erkent de vervalsing
Donatio Constantini: fresco waarop keizer Constantijn (links) een tiara (kroon) overhandigt aan paus Silvester I
Slide 9 - Slide
Dictatus papae
1075, Paus Gregorius VII:
- De paus staat als vertegenwoordiger van Christus boven de wereldlijke heersers. - De Paus mag koningen benoemen en afzetten - Leken mogen zich niet met de Kerk bemoeien. - Alleen de paus mag voortaan bisschoppen benoemen (Dictatus Papae)
- Bisschoppen mogen niet meer de investituur (tekenen van gezag) ontvangen van de koning/keizer.
Slide 10 - Slide
Strijd tussen vorsten en pausen
Vanaf 1000 raakten vorsten en pausen steeds meer verwikkeld in een machtsstrijd.
Vanuit de kerk kwam steeds meer kritiek op de benoeming van geestelijken door niet-geestelijken.
Tijdens zo'n benoeming werd de ring en staf (symbolen voor geestelijke en wereldlijke macht) overhandigd (investituur)
Duitse keizers benoemden eeuwenlang bisschoppen in hun eigen gebied en kozen daarbij personen als leenmannen die hem gunstig gezind waren. Dus geen erfopvolging!
Slide 11 - Slide
Investituurstrijd
Strijd tussen keizer Hendrik IV (Duitse rijk) en paus Gregorius VII. De paus deed Hendrik in de ban, nadat deze bisschoppen bleef benoemen en verbood gelovigen en leenmannen om de keizer te gehoorzamen.
Gang naar Canossa (1077): Hendrik stak de Alpen over naar Canossa waar de paus hem 3 dagen in de kou liet wachten voordat hij hem genade schonk.
In 1083 trok Hendrik met een leger naar Rome en zette de paus af. Vervolgens installeerde hij een nieuwe paus: Clemens III, die Hendrik als keizer kroonde.
Slide 12 - Slide
Er volgde een lange strijd tussen verschillende pausen en keizers waarbij voortdurend tegenpausen en tegenkeizers werden benoemd!
Slide 13 - Slide
Uitkomst?
1122: Concordaat van Worms: - De keizer had niets meer over de benoeming van bisschoppen te zeggen. Hij mocht ze wel achteraf aanstellen als leenman. - Hierdoor werd de macht van de keizer beperkt en de eenheid van het Duitse Rijk verbrokkelde.