present simpleOver feiten/gewoontes in de toekomst.
Het gaat dan om tijdschema's, roosters & dienstregeling.
E.g. 1. Our holiday starts on 20 July.
2. The last metro leaves central station at 12pm every night.
present continuousvoor afspraken die je hebt gemaakt die nog gaan plaatsvinden.
E.g. 1. My dentist is taking care of my teeth tomorrow.
2. I am flying to Italy this summer.