m2 u5 santé les 2

1 / 19
next
Slide 1: Slide
FransMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 2

This lesson contains 19 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

Le programme d´aujourd´hui
  • Vlog Julien: santé
  • regelmatige werkwoorden op -re. Herhaling werkwoorden op -er en -ir
  • Duolingo

Le but: à la fin de ce cours:
1) Je peux comprendre le vlog d'une journée moins amusante dans la vie de Julien
2) Je peux conjuguer les verbe reguliers  au présent et au passé composé
3) J'ai appris de nouveaux mots 

Slide 2 - Slide

Vlog Julien
Lis les questions de l'exercice 1

Slide 3 - Slide

Vlog Julien
Lis les questions de l'exercice 2

Slide 4 - Slide

Even voorkennis testen:
Hoeveel verschillende groepen regelmatige werkwoorden zijn er?
A
2
B
3
C
4
D
5

Slide 5 - Quiz

Regematige ww
-er: danser
-ir: finir
-re: attendre

zie pagina 131 - 132

Slide 6 - Slide

Van welke groep werkwoorden zijn er de meeste?
A
van de -er werkwoorden zoals parler
B
van de -ir werkwoorden zoals finir
C
van de -re werkwoorden zoals attendre
D
van de onregelmatige werkwoorden

Slide 7 - Quiz

Van welke werkwoord zijn dit de uitgangen ?
-is | -is | -it | -issons | -issez | -issent
A
danser
B
attendre
C
finir

Slide 8 - Quiz

Van welk werkwoord zijn dit de uitgangen?
-e | -es | -e | -ons | -ez | -ent
A
danser
B
attendre
C
choisir

Slide 9 - Quiz

Welk werkwoord past niet in het rijtje?
A
perdre
B
écouter
C
attendre
D
vendre

Slide 10 - Quiz

Regelmatige werkwoorden -re
Attendre - wachten
Vendre - verkopen
blz. 52

Slide 11 - Slide

Slide 12 - Video

Au travail
Exercices 8c, 8d, 8e

Slide 13 - Slide

duolingo app
https://join.duolingo.com/learn
classroom code: DCUHJD

Slide 14 - Slide

les devoirs
afmaken Exercices 8c, 8d, 8e
Leer werkwoord attendre blz 52
Leer apprendre 1 blz 72
( passé composé lastig - herhaal ww avoir blz. 133)

Slide 15 - Slide

Slide 16 - Slide

Lire 
exercice 5 et 6
(luisterfragment erbij in doc.)

Slide 17 - Slide

avoir mal à + lidwoord (le, la, l', les)

J'ai mal à le nez.        J'ai mal au nez.        Ik heb pijn aan mijn neus.
J'ai mal à la tête.                                                Ik heb hoofdpijn.
J'ai mal à l'oreille.                                              Ik heb oorpijn.
J'ai mal à les dents. J'ai mal aux dents.  Ik heb tandpijn.



Slide 18 - Slide

les devoirs
Maak exercices 3 et 4

Slide 19 - Slide