spelling herhalen alle vormen tot nu toe




K
1 / 22
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolmavoLeerjaar 4

This lesson contains 22 slides, with interactive quizzes and text slide.

time-iconLesson duration is: 20 min

Items in this lesson




K

Slide 1 - Slide

Wat is de meervoudsvorm van 'therapie'
A
therapiën
B
therapieën
C
therapies
D
therapie heeft geen meervoud

Slide 2 - Quiz

Wat is de meervoudsvorm van 'bacterie'?
A
bacteries
B
bacterieën
C
bacteriën
D
bacteria

Slide 3 - Quiz

Wat zijn de meervoudsvormen van 'café - technicus - idee'?
A
cafees - technici - ideeën
B
cafe's - technicussen - ideën
C
cafés - technici - ideeën
D
cafeën - technici - ideeën

Slide 4 - Quiz

Wat is goed?
A
De media schrijven het vaak fout.
B
De media schrijft het vaak fout.

Slide 5 - Quiz

Welke woorden zijn goed gespeld?
A
medici
B
babietje
C
bikinietje
D
koningkje

Slide 6 - Quiz

Welke werkwoordsvorm heeft het werkwoord?

De VERSCHOVEN kast was niet meer te verplaatsen.

VERSCHOVEN
A
voltooid deelwoord
B
persoonsvorm
C
voltooid deelwoord bijvoeglijk gebruikt
D
infinitief

Slide 7 - Quiz

Welke werkwoordsvorm heeft het werkwoord?

De verschoven kast WAS niet meer te verplaatsen.

WAS
A
voltooid deelwoord
B
persoonsvorm
C
voltooid deelwoord bijvoeglijk gebruikt
D
infinitief

Slide 8 - Quiz

Welke werkwoordsvorm heeft het werkwoord?

De verschoven kast was niet meer te VERPLAATSEN.

VERPLAATSEN
A
voltooid deelwoord
B
persoonsvorm
C
voltooid deelwoord bijvoeglijk gebruikt
D
infinitief

Slide 9 - Quiz

Welk verkleinwoord is correct gespeld?
A
pyjama'tje
B
pyjamatje
C
pyamaatje
D
pyjamaatje

Slide 10 - Quiz

Welke samenstelling is goed?
A
berensterk
B
vmboschool
C
auto-ongeluk
D
zonnenschijn

Slide 11 - Quiz

Welke samenstellingen zijn goed?
A
pannenkoek
B
maneschijn
C
groentesoep
D
billendoekjes

Slide 12 - Quiz

Dat bord (betekenen) dat je hier niet mag fietsen.
A
betekent
B
betekendt
C
betekend

Slide 13 - Quiz

De hete zon (verschroeien) het gras.
A
verschroeit
B
verschroeid
C
verschroeidt

Slide 14 - Quiz

In de winter (kleden) jij je warm aan.
A
kleedt
B
kleed

Slide 15 - Quiz

De hoofdpersoon heeft spannende avonturen (beleven)
A
beleeft
B
beleefd
C
beleefdt
D
beleevd

Slide 16 - Quiz

Hij (verhuizen) niet graag.
A
verhuisd
B
verhuist
C
verhuisd
D
verhuizt

Slide 17 - Quiz

Hij is vaak (verhuizen)
A
verhuist
B
verhuisdt
C
verhuisd
D
verhuizd

Slide 18 - Quiz

Monica (klagen vt) heel erg over kleine dingen.
A
klaagtte
B
klaagte
C
klaagde
D
klaagdde

Slide 19 - Quiz

'Minke (rotzooien) maar wat aan tijdens de training,' mopperde de voetbalcoach
A
rotzooitte
B
rotzooite
C
rotzooidde
D
rotzooide

Slide 20 - Quiz

De strandwacht (redden) regelmatig iemand uit een moeilijke situatie.
A
red
B
redt
C
redden
D
retd

Slide 21 - Quiz

Ik geloof niet wat er hier (gebeuren).
A
gebeurt
B
gebeurdt
C
gebeurd
D
gebeurtd

Slide 22 - Quiz