Herhalingsles spelling V3 (algemene spelling en werkwoordspelling)

Herhalingsles spelling (algemene spelling en werkwoordspelling)
1 / 25
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 2

This lesson contains 25 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

Herhalingsles spelling (algemene spelling en werkwoordspelling)

Slide 1 - Slide




Klas 3 mavo 
spelling quiz

Slide 2 - Slide

Wanneer schrijf je een hoofdletter?

Slide 3 - Open question

Goed of fout?
Ik zocht gisteravond de kippen.
Maar allen waren weggelopen.
A
goed
B
fout

Slide 4 - Quiz

Goed of fout
Jij wilde iedereen trakteren. Maar sommige waren al weg.
A
fout
B
goed

Slide 5 - Quiz

Goed of fout
Honderden mensen in Deventer hebben honden.
A
Goed natuurlijk, dat heb ik net geleerd.
B
Goed natuurlijk, zo zeg je dat gewoon.
C
Goed natuurlijk, wat een onzinnige vraag.
D
Fout!

Slide 6 - Quiz

Waarom heeft het woord een trema?
geïnteresseerd
A
Het woord is een aardrijkskundige aanduiding of afleiding hiervan
B
Het woord is een samenstelling die je anders verkeerd zou uitspreken
C
Het woord is een samenstelling waarin een cijfer, symbool of afkorting voorkomt
D
Het woord is geen samenstelling en anders zou je het verkeerd uitspreken

Slide 7 - Quiz

Waarom heeft het woord
een koppelteken?
elite-eenheid
A
Het woord is een aardrijkskundige aanduiding of afleiding hiervan
B
Het woord is een samenstelling die je anders verkeerd zou uitspreken
C
Het woord is een samenstelling waarin een cijfer, symbool of afkorting voorkomt
D
Het woord is geen samenstelling en anders zou je het verkeerd uitspreken

Slide 8 - Quiz

Verkleinwoorden: goed of fout?
A4'tje
A
goed
B
fout

Slide 9 - Quiz

Verkleinwoorden van oma, ski en café zijn goed geschreven bij:
A
oma'tje, skietje en cafeetje
B
omaatje, ski'tje en cafe'tje
C
omaatje, skietje en cafeetje
D
oma'tje, ski'tje en cafeetje

Slide 10 - Quiz

Marieke zit op de bank terwijl Maarten opruimt.
A
samengestelde zin
B
enkelvoudige zin

Slide 11 - Quiz

Hij wacht niet langer af en pakt zijn spullen in.
A
samengestelde zin
B
enkelvoudige zin

Slide 12 - Quiz

Dat bord (betekenen) dat je hier niet mag fietsen.
A
betekent
B
betekendt
C
betekend

Slide 13 - Quiz

De hete zon (verschroeien) het gras.
A
verschroeit
B
verschroeid
C
verschroeidt

Slide 14 - Quiz

In de winter (kleden) jij je warm aan.
A
kleedt
B
kleed

Slide 15 - Quiz

De hoofdpersoon heeft spannende avonturen (beleven)
A
beleeft
B
beleefd
C
beleefdt

Slide 16 - Quiz

Hij (verhuizen) niet graag.
A
verhuisd
B
verhuist
C
verhuisd

Slide 17 - Quiz

Hij is vaak (verhuizen)
A
verhuist
B
verhuisdt
C
verhuisd
D
verhuizd

Slide 18 - Quiz

Monica (klagen vt) heel erg over kleine dingen.
A
klaagtte
B
klaagte
C
klaagde
D
klaagdde

Slide 19 - Quiz

'Minke (rotzooien) maar wat aan tijdens de training,' mopperde de voetbalcoach
A
rotzooitte
B
rotzooite
C
rotzooidde
D
rotzooide

Slide 20 - Quiz

De strandwacht (redden) regelmatig iemand uit een moeilijke situatie.
A
red
B
redt
C
redden
D
retd

Slide 21 - Quiz

Ik geloof niet wat er hier (gebeuren)
A
gebeurt
B
gebeurdt
C
gebeurd
D
gebeurtd

Slide 22 - Quiz

Welke vorm gebruik je bij je/jij achter een persoonsvorm?

Slide 23 - Open question

Hoe schrijf je zwakke werkwoorden in de vt? (2 vormen noemen)

Slide 24 - Open question

Welke vorm gebruik je in de volgende zin?
Hij heeft zijn huiswerk niet gemaakt en (verdienen) straf.

Slide 25 - Open question