5.3 havo 3

Paragraaf 5.3 Spelling
1 / 27
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

This lesson contains 27 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Paragraaf 5.3 Spelling

Slide 1 - Slide

Planning
- Lesdoel
- Herhaling samengestelde zinnen
- Nieuwe uitleg: Accent & alle(n)
- Oefenen
- Kort evalueren

Slide 2 - Slide

Lesdoel
Aan het eind van de les weet je wanneer je ‘alle’ of ‘allen’ gebruikt en weet je hoe je het accent gebruikt.

Slide 3 - Slide

Herhaling samengestelde zinnen

Slide 4 - Slide

In een samengestelde zin staan twee of meer persoonsvormen.
A
Juist
B
Onjuist

Slide 5 - Quiz

In een bijzin staan onderwerp en persoonsvorm nooit naast elkaar.
A
Juist
B
Onjuist

Slide 6 - Quiz

De persoonsvormen in een samengestelde zin kun je het gemakkelijkst vinden met de tijdproef.
A
Juist
B
Onjuist

Slide 7 - Quiz

Herhaling samengestelde zinnen
Zinnen die je maakt door verschillende zinnen aan elkaar te plakken, noem je samengestelde zinnen. Deze zinnen hebben meer dan één persoonsvorm.

De persoonsvormen in een samengestelde zin kun je het gemakkelijkst vinden met de tijdproef. Je kijkt dan welke werkswoorden je in een andere tijd kunt zetten.


Slide 8 - Slide

Samengestelde zinnen kunnen bestaan uit hoofdzinnen en bijzinnen.

Hoofdzin: Persoonsvorm en onderwerp staan naast elkaar.
Bijzin: Persoonsvorm en onderwerp staan niet altijd naast elkaar. De persoonsvorm staat in een bijzin vaak achteraan.

Slide 9 - Slide

Nieuwe uitleg
- Alle(n), beide(n)
- Accent

Slide 10 - Slide

Waarom leren jullie dit?

Slide 11 - Slide

Alle(n), beide(n), enkele(n)
Bij de keuze tussen alle en allen zijn twee dingen van belang:

1. Verwijst het woord naar personen of naar zaken?
2. Is het woord zelfstandig gebruikt of niet?

Slide 12 - Slide

Allen
Gebruik je als het op eerdergenoemde personen slaat, of als het de algemente betekenis 'iedereen' heeft.

- Onze kinderen gaan allen met plezier naar school.
- Ik heb jullie allen gewaarschuwd.
- De ouders kwamen direct naar me toe. Ze vroegen allen hoe het met me ging.

Slide 13 - Slide

Alle
Gebruik je als het terugslaat op een woord dat eerder is genoemd en dat geen personen aanduidt.
- Deze bedrijven gaan alle verhuizen.

Gebruik je ook als het een combinatie vormt met een zelfstandig naamwoord. Het maakt daarbij niet uit of het om personen gaat of niet.
- Ik zag alle kleine kinderen naar school gaan.
- Alle kinderen aten een snoepje.

Slide 14 - Slide

De honden werden alle/allen uitgelaten.
A
alle
B
allen

Slide 15 - Quiz

Bijna alle/allen goede voetballers verdienen veel, maar sommige/sommigen verdienen een fortuin.
A
alle/sommige
B
alle/ sommigen
C
allen/sommige
D
allen/sommigen

Slide 16 - Quiz

Accent:
Een accent op de letter 'e' gebruik je op woorden van Franse afkomst.
Ze worden vooral gebruikt bij woorden of uitdrukkingen die nog als zuiver Frans aanvoelen, dus bij ingeburgerde woorden valt het accent vaak weg. 
Het lastige is om te bepalen of een Frans woord ingeburgerd is of niet.

We behandelen drie soorten accenten: Aigu, grave en circonflexe

Slide 17 - Slide

Aigu (é)
- Als de letter moet worden verlengd.       Rosé, café, cliché, decolleté.

- Klinkt als een lange 'ee'.                               Hé.

- Als je een klemtoon wil aanduiden.       Vóórkomen en voorkómen.

- Als je een klank wil benadrukken.           Ben je helemáál gek geworden?
                                                                                  Dat méén je niet!
  


Slide 18 - Slide

Grave (è):
- Het wordt in ingeburgerde Franse woorden alleen gebruikt op de 'e'.

- De è wordt uitgesproken als de ‘e’ in blèren.

- Het teken wordt vooral gebruikt om de korte ‘e’ te benadrukken. ‘hè’ en ‘à’.

- Woorden met een accent grave: caissière, première, barrière, crème.

Slide 19 - Slide

Circonflexe (ê):
- Echte Nederlandse woorden hebben dit accent nooit.

- Dit teken blijft op sommige Franse woorden staan vanwege de uitspraak.

- Het is een iets langere, nasale klank.

- Woorden met accent circonflexe zijn: crêpe, gêne, crème fraîche, enquête.

Slide 20 - Slide

Wat is de juiste vorm?
A
Rose
B
Rosé
C
Rosè
D
Rosê

Slide 21 - Quiz

Wat is de juiste vorm?
A
scéne
B
scène
C
scene
D
scêne

Slide 22 - Quiz

Wat is de juiste vorm?
A
genant
B
gênant
C
génant
D
gènant

Slide 23 - Quiz

Opdracht.
We splitsen de klas op in twee groepen. Je mag kiezen:

Of: Zelfstandig en in stilte werken aan opdracht 4 t/m 10.

Of: Extra hulp en uitleg.

Slide 24 - Slide

Slide 25 - Link

Wat vond je van deze les?
Welke tips heb je voor mij?

Slide 26 - Open question

Lesdoel
Aan het eind van de les weet je wanneer je ‘alle’ of ‘allen’ gebruikt en weet je hoe je het accent gebruikt.

Slide 27 - Slide