Arbeidsproductiviteit en loonkosten per product

1 / 21
next
Slide 1: Slide
EconomieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 5

This lesson contains 21 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

Slide 2 - Slide

Slide 3 - Slide

Slide 4 - Slide

Slide 5 - Slide

Slide 6 - Slide

Slide 7 - Slide

Stel...de totale loonkosten van iemand stijgen met 5%, maar hij wordt 8% productiever. De loonkosten per product...
A
Worden lager
B
Blijven gelijk
C
Worden hoger
D
Uhhh....Geen idee?

Slide 8 - Quiz

De gemiddelde productie per werknemer bedroeg in januari 2021 - 300 klompen per maand en in juni 2021 - 315 klompen per maand. In dezelfde periode zijn de maandelijkse loonkosten per werknemer gestegen van € 3.000 naar € 3.300.

Bereken de procentuele verandering van de loonkosten per product.
A
-5%
B
-4,6%
C
+4,8%
D
+95%

Slide 9 - Quiz

In welk jaar daalden de loonkosten per product in dit land?
A
2006
B
2007
C
2008
D
2009

Slide 10 - Quiz

Internationale concurrentiepositie is:
A
goedkoper produceren dan andere landen
B
Sneller te kunnen produceren.
C
Beter en goedkoper te kunnen produceren dan andere landen
D
een slechte zaak

Slide 11 - Quiz

Concurrentiepositie wordt NIET bepaald door...
A
loonkosten
B
kwaliteit van productie
C
scholing van werknemers
D
Hoeveelheid van productie

Slide 12 - Quiz

Twee stellingen over de internationale concurrentiepositie van een land:
I: de internationale concurrentiepositie verbetert als de loonkosten per werknemer relatief meer dalen dan de arbeidsproductiviteit.
II: de internationale concurrentiepositie verbetert als de infrastructuur van het land verslechtert.
A
Stelling I is juist en stelling II onjuist
B
Stelling I is onjuist en stelling II is juist
C
Beide zijn juist
D
Beide stellingen zijn onjuist

Slide 13 - Quiz

Vul in: Als het prijspeil harder stijgt dan het bbp, (...) het reëel BBP.
A
Stijgt
B
Daalt

Slide 14 - Quiz

Het BBP is de waarde van ..
A
de totale productie van een bedrijf
B
de totale productie van alle bedrijven en overheid in een land
C
de productie van alle goederen in een land
D
de productie van alle diensten in een land

Slide 15 - Quiz

Het reële bbp is ...
A
de waarde in euro's van alle producten die in een land gemaakt zijn.
B
het aantal producten die in een land gemaakt zijn.
C
weet ik niet.

Slide 16 - Quiz

Als de arbeidsproductiviteit in verhouding sneller stijgt dan de lonen, zullen de loonkosten per product
A
stijgen
B
dalen
C
gelijk blijven

Slide 17 - Quiz

Juist of onjuist?
Een hogere arbeidsproductiviteit leidt tot een slechtere concurrentiepositie.
A
Juist
B
Onjuist

Slide 18 - Quiz

Wat zijn externe effecten?
A
Gevolgen die bij de productie of consumptie plaatsvinden waarvoor niet wordt betaald
B
Gevolgen die bij de productie of consumptie plaatsvinden waarvoor niet hoeft te worden betaald
C
Gevolgen die bij de productie of consumptie plaatsvinden en buiten plaatsvinden
D
Gevolgen die bij de productie of consumptie plaatsvinden waar je niets aan kan doen

Slide 19 - Quiz

Externe effecten zijn altijd negatief
A
Juist
B
Onjuist

Slide 20 - Quiz

Een inkrimping van Schiphol kan zowel positieve als negatieve externe effecten hebben. Twee uitspraken:
I. Een negatief extern effect is dat Schiphol minder omzet zal maken.
II. Een positief extern effect is dat omwonenden minder last van lawaai zullen hebben.

A
Beide zijn goed
B
I is goed en II is fout
C
I is fout en II is juist
D
Beide zijn goed

Slide 21 - Quiz