Les 5- beschrijf je vakantieplek - Perú

• Spaans
• WO
• Studiejaar 3

Clase de español - V3 - 45 min

Objetivo

Tener conocimientos de un país latinoamericano

Describir un país con nuevas palabras

Los deberes para hoy

Estudiar vocabulario 'actividades de verano' S-N en N-S (60-62)

De theorie van de perfecto (aantekeningen en reader op blz 42

Herhalen: tegenwoordige tijd, werkwoorden op - ar, -er en -ir (de uitgangen) blz 8 & 9.

Afmaken: mind map uit de vorige les.

Deze zinnen in de perfecto zetten:

1. ik heb muziek geluisterd

2.Zij is naar het zwembad gegaan

3. Jij hebt een museum bezocht.

4. Wij hebben gemountainbiked

5. Mijn ouders hebben een boek gelezen.

Escribe la traducción en tu https://www.lessonup.com/nl/channel/hervormd-lyceum-zuidcuaderno y haz una foto

La clase anterior - Mis vacaciones

He ido a España.

He viajado en avión.  

He visitado a mis amigos españoles. 

He comido muchos helados. 

He salido por la noche. 

He ido a la playa… 

He tenido unas vacaciones fantásticas. 

El perfecto - regular

Voltooid

tegenwoordige tijd

¿Cómo se forma?

¿Cuándo se usa?

He comido mucho

El perfecto 

          (1)                                  (2)

Hulp werkwoord     +    voltooid deelwoord

In het Nederlands zijn er 2 hulpwerkwoorden.

Welke?

El perfecto: hulp werkwoord

In het Spaans is er maar 1 hulp werkwoord

HABER -> betekent zowel hebben als zijn

Wat moet je doen met een hulp werkwoord?

Wat gebeurt er met een voltooid deelwoord?

El perfecto: hulp werkwoord - haber

(yo)

(tú)

(él, ella, usted)

(nosotros)

(vosotros)

(ellos, ellas, ustedes)

he

has

ha

hemos

habéis

han

Waarom staan de persoonlijke voornaamwoorden tussen haakjes?

El perfecto: voltooid deelwoord

• Welke drie groepen werkwoorden heeft het Spaans?
• -ar, -er en -ir

El perfecto: voltooid deelwoord

Cantar

Comer

Vivir

Cantado

Comido

Vivido

Hoe maak je het volt deelwoord?

El perfecto

he

has

ha

hemos                + ww op: 

habéis

han

-ar + ado

-er + ido

-ir  + ido

Schrijf het voltooid deelwoord en de vertaling
1) dormir tarde 2) nadar 3) jugar al tenis 4) montar a caballo 5) leer revistas 6) tomar un café 7) ir a la playa

Traduce al español

Ik heb Spaans gesproken 

Wij hebben pizza gegeten

Hij heeft coca cola gedronken

Wij zijn naar Spanje gegaan (ir)

Jullie hebben gestudeerd.

Corregir

Ik heb Spaans gesproken = He hablado español

Wij hebben pizza gegeten = Hemos comido una pizza

Hij heeft coca cola gedronken = Ha bebido una coca cola

Wij zijn naar Spanje gegaan = Hemos ido a España

Jullie hebben gestudeerd. = Habéis estudiado

Ik heb een whatsapp geschreven = He escrito un whatsapp

Vocabulario 

¿Qué tema?

Overhoor elkaar de woordjes voor vandaag.

Elk 3 min

Objetivo

Describir un país con nuevas palabras.

¿Qué país es?

1. Colombia
2. Argentina
3. Perú
4. México

¿Qué sabes sobre Perú?

Describir un país - aprender vocabulario

Ejercicio 9 p. 23.

We bekijken de video

De woorden in vakjes bij oefening 9 worden genoemd in de video. Luister en kijk goed naar de beelden om ze in te delen in de juiste categorie.

2 x luisteren

La moneda

La isla

La cordillera

el rio

el mar

una montaña

el desierto

Un lago

Describir Perú con nuevas palabras

Ejercicio 10 p. 23

Ejercicio 11 p. 24

Buenos Aires es . . . de Argentina

1. La montaña
2. La moneda
3. La cordillera
4. La capital

España tiene 46 millones de . . . .

1. habitantes
2. ciudades
3. ríos
4. montañas

En México la gente paga con . . . . el peso

1. la montaña
2. la moneda
3. la capital
4. la cordillera

Los Andes es . . . más grande de Latino-América

1. la montaña
2. la moneda
3. la capital
4. la cordillera

En Chile hay . . . enorme y seco, que se llama Atacama

1. un río
2. un mar
3. un desierto
4. una montaña

Sevilla y Barcelona son . . . . de España

1. unas ciudades
2. unos pueblos
3. unos ríos
4. unos habitantes

Schrijf 5 nieuwe woorden waarmee je een land/stad kan beschrijven

Jouw vakantie in . . . 

Teken de kaart van het land waar je geweest bent (of bent gebleven) met daarop de belangrijkste steden, rivieren en meren (en bergen en eilanden als die er zijn). 

Vul de tekst naast de tekening in.

Zie ejercicio 13 op p. 26

Schrijf 5 nieuwe woorden waarmee je een land/stad kan beschrijven

Los deberes para la próxima semana

Estudiar vocabulario 'geografía' S-N y N-S

Estudiar el perfecto (regelmatig)

Herhaling:

Estudiar vocabulario 'actividades de verano S-N y N-S

Estudiar SER, TENER, IR