Les 5- beschrijf je vakantieplek - Perú

Clase de español - H5 - 45 min
Pepe
Objetivo
Tener conocimientos de un país 
Describir un país con nuevas palabras

1 / 30
next
Slide 1: Slide
SpaansWOStudiejaar 3

This lesson contains 30 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 90 min

Items in this lesson

Clase de español - H5 - 45 min
Pepe
Objetivo
Tener conocimientos de un país 
Describir un país con nuevas palabras

Slide 1 - Slide

La clase anterior - Mis vacaciones
He ido a España.
He viajado en avión.  
He visitado a mis amigos españoles. 
He comido muchos helados. 
He salido por la noche. 
He ido a la playa… 
He tenido unas vacaciones fantásticas. 

Slide 2 - Slide

El perfecto - regular
Voltooid
tegenwoordige tijd

¿Cómo se forma?
¿Cuándo se usa?
He comido mucho

Slide 3 - Slide

El perfecto 
          (1)                                  (2)
Hulp werkwoord     +    voltooid deelwoord
In het Nederlands zijn er 2 hulpwerkwoorden.
Welke?

Slide 4 - Slide

El perfecto: hulp werkwoord
In het Spaans is er maar 1 hulp werkwoord
HABER -> betekent zowel hebben als zijn
Wat moet je doen met een hulp werkwoord?
Wat gebeurt er met een voltooid deelwoord?

Slide 5 - Slide

El perfecto: hulp werkwoord - haber
(yo)
(tú)
(él, ella, usted)
(nosotros)
(vosotros)
(ellos, ellas, ustedes)
he
has
ha
hemos
habéis
han
Waarom staan de persoonlijke voornaamwoorden tussen haakjes?

Slide 6 - Slide

El perfecto: voltooid deelwoord
  • Welke drie groepen werkwoorden heeft het Spaans?
  • -ar, -er en -ir

Slide 7 - Slide

El perfecto: voltooid deelwoord
Cantar

Comer

Vivir
Cantado

Comido

Vivido
Hoe maak je het volt deelwoord?

Slide 8 - Slide

El perfecto
he
has
ha
hemos                + ww op: 
habéis
han
-ar + ado
-er + ido
-ir  + ido

Slide 9 - Slide

Schrijf het voltooid deelwoord en de vertaling
1) dormir tarde 2) nadar 3) jugar al tenis 4) montar a caballo 5) leer revistas 6) tomar un café 7) ir a la playa

Slide 10 - Open question

Traduce al español
Ik heb Spaans gesproken 
Wij hebben pizza gegeten
Hij heeft coca cola gedronken
Wij zijn naar Spanje gegaan (ir)
Jullie hebben gestudeerd.


Slide 11 - Slide

Corregir
Ik heb Spaans gesproken = He hablado español
Wij hebben pizza gegeten = Hemos comido una pizza
Hij heeft coca cola gedronken = Ha bebido una coca cola
Wij zijn naar Spanje gegaan = Hemos ido a España
Jullie hebben gestudeerd. = Habéis estudiado
Ik heb een whatsapp geschreven = He escrito un whatsapp


Slide 12 - Slide

Vocabulario 
¿Qué tema?

Overhoor elkaar de woordjes voor vandaag.
Elk 3 min
timer
5:00

Slide 13 - Slide

Objetivo

Describir un país con nuevas palabras.

Slide 14 - Slide

¿Qué país es?
A
Colombia
B
Argentina
C
Perú
D
México

Slide 15 - Quiz

¿Qué sabes sobre Perú?

Slide 16 - Mind map

Describir un país - aprender vocabulario
Ejercicio 9 p. 23.
Kijk zelf de video op de volgende slide. 
De woorden in vakjes bij oefening 9 worden genoemd in de video. Luister en kijk goed naar de beelden om ze in te delen in de juiste categorie.
2 x luisteren
timer
12:00

Slide 17 - Slide

Slide 18 - Video

La moneda
La isla
La cordillera
el rio
el mar
una montaña
el desierto
Un lago

Slide 19 - Drag question

Describir Perú con nuevas palabras
Ejercicio 10 p. 23
Ejercicio 11 p. 24

timer
10:00

Slide 20 - Slide

Buenos Aires es . . . de Argentina
A
La montaña
B
La moneda
C
La cordillera
D
La capital

Slide 21 - Quiz

España tiene 46 millones de . . . .
A
habitantes
B
ciudades
C
ríos
D
montañas

Slide 22 - Quiz

En México la gente paga con . . . . el peso
A
la montaña
B
la moneda
C
la capital
D
la cordillera

Slide 23 - Quiz

Los Andes es . . . más grande de Latino-América
A
la montaña
B
la moneda
C
la capital
D
la cordillera

Slide 24 - Quiz

En Chile hay . . . enorme y seco, que se llama Atacama
A
un río
B
un mar
C
un desierto
D
una montaña

Slide 25 - Quiz

Sevilla y Barcelona son . . . . de España
A
unas ciudades
B
unos pueblos
C
unos ríos
D
unos habitantes

Slide 26 - Quiz

Schrijf 5 nieuwe woorden waarmee je een land/stad kan beschrijven

Slide 27 - Open question

Jouw vakantie in . . . 
Teken de kaart van het land waar je geweest bent (of bent gebleven) met daarop de belangrijkste steden, rivieren en meren (en bergen en eilanden als die er zijn). 
Vul de tekst naast de tekening in.

Zie ejercicio 13 op p. 26

Slide 28 - Slide

Schrijf 5 nieuwe woorden waarmee je een land/stad kan beschrijven

Slide 29 - Open question

Los deberes para la proxima semana
Estudiar vocabulario 'geografía' S-N y N-S
Estudiar el perfecto (regelmatig) en (onregelmatig)

Herhaling:
Estudiar vocabulario 'actividades de verano S-N y N-S
Estudiar SER, TENER, IR


Slide 30 - Slide