Les 08 - Bespreken De Zelfmoordenaar en Renaissance in Nederland

'De Zelfmoordenaar' en 
inleiding in de renaissance 
1 / 30
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

This lesson contains 30 slides, with text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

'De Zelfmoordenaar' en 
inleiding in de renaissance 

Slide 1 - Slide

Lesdoelen
Als het goed is, weet je aan het eind van deze les hoe je een tekst analyseert aan de hand van literaire begrippen; 
Als het goed is, weet je aan het eind van deze les hoe de renaissance haar intrede deed in Nederland. 

Slide 2 - Slide

De Zelfmoordenaar
Als het goed is, hebben jullie de opdrachten bij 'De Zelfmoordenaar' gemaakt. We nemen de vragen even één voor één door. 

Slide 3 - Slide

Vraag 1: 
Maak een schatting van de hoeveelheid tijd die in het verhaal verstrijkt.



Slide 4 - Slide

Vraag 1: 
Maak een schatting van de hoeveelheid tijd die in het verhaal verstrijkt.

Ongeveer een uur. 

Slide 5 - Slide

Vraag 2:
Noem de vier verhaalruimten en omschrijf kort hun betekenis voor de hoofdfiguur.



Slide 6 - Slide

Vraag 2:
Noem de vier verhaalruimten en omschrijf kort hun betekenis voor de hoofdfiguur.

Zijn woning: geen thuis
Schuur: thuis
Gekkenhuis: gewenst thuis
Huis van de buren: alarmfunctie

Slide 7 - Slide

Vraag 3: 
Typeer het karakter van de hij-figuur aan de hand van drie gegevens uit de tekst en geef door een bijvoeglijk naamwoord aan welke karakteristiek je in elk citaat ziet.




Slide 8 - Slide

Vraag 3: 
Typeer het karakter van de hij-figuur aan de hand van drie gegevens uit de tekst en geef door een bijvoeglijk naamwoord aan welke karakteristiek je in elk citaat ziet.


Berekend: regel 23 (de buren zijn thuis; hij had alles goed overdacht)
Ondernemend / ijverig / handig: regel 28-30 (hij had alles zelf getimmerd: de schuur, tafel etc.)
Bang / angstig: regel 7, 11-14, 39-41 (bang om drank te kopen, bang om betrapt te worden door zijn vrouw: heeft zij een vermoeden, bang om betrapt te worden bij het drinken)


Slide 9 - Slide

Vraag 4:
Typeer het karakter van de vrouw aan de hand van twee gegevens uit de tekst en geef door een bijvoeglijk naamwoord aan welke karakteristiek je in elk citaat ziet.




Slide 10 - Slide

Vraag 4:
Typeer het karakter van de vrouw aan de hand van twee gegevens uit de tekst en geef door een bijvoeglijk naamwoord aan welke karakteristiek je in elk citaat ziet.

Kijverig / bazig / dominant: regel 13-14, 29-30, 44-45, 
Furieus / woedend: regel 74-77


Slide 11 - Slide

Vraag 5: 
Is met zekerheid vast te stellen dat de vrouw inderdaad een “kreng” is? 

Slide 12 - Slide

Vraag 5: 
Is met zekerheid vast te stellen dat de vrouw inderdaad een “kreng” is? 

Nee, de lezer ziet het verhaal via ‘hij’: onbetrouwbaar perspectief.

Slide 13 - Slide

Vraag 6: 
(Een leidmotief is een verschijnsel, of een ding in een verhaal dat meer dan eens genoemd wordt) Geef twee leidmotieven die verband houden met de geestesgesteldheid van de man.



Slide 14 - Slide

Vraag 6: 
(Een leidmotief is een verschijnsel, of een ding in een verhaal dat meer dan eens genoemd wordt) Geef twee leidmotieven die verband houden met de geestesgesteldheid van de man.


Drank en touw

Slide 15 - Slide

Vraag 7: 
Geef twee leidmotieven die zijn houding ten opzichte van zijn vrouw karakteriseren.



Slide 16 - Slide

Vraag 7: 
Geef twee leidmotieven die zijn houding ten opzichte van zijn vrouw karakteriseren.

Spruitjeslucht en timmeren


Slide 17 - Slide

Vraag 8: 
Verklaar de laatste zin van het verhaal.


Slide 18 - Slide

Vraag 8: 
Verklaar de laatste zin van het verhaal.

Hij had spijt dat hij niet echt zelfmoord had gepleegd, omdat hij nu pas de gevolgen goed overziet. Hij begrijpt nu pas wat hij deed.

Slide 19 - Slide

Vraag 9: 
De man pleegt geen zelfmoord. Waarom is de titel toch van toepassing!


Slide 20 - Slide

Vraag 9: 
De man pleegt geen zelfmoord. Waarom is de titel toch van toepassing!

Hij vermoordt zijn gevoel voor eigenwaarde, zijn persoonlijkheid.

Slide 21 - Slide

Vraag 10: 
Heeft het verhaal een open of een gesloten einde? Motiveer!


Slide 22 - Slide

Vraag 10: 
Heeft het verhaal een open of een gesloten einde? Motiveer!

Een gesloten einde: hij heeft zijn keuze gemaakt. De gebeurtenis is afgerond.

Slide 23 - Slide

Laatste stuiptrekkingen middeleeuwen
Vanaf het eind van de elfde eeuw brokkelde het feodale stelsel steeds verder af. 

De verstedelijking zette in en het geloof werd steeds minder belangrijk

Het adagium Memento Mori (Mens, gedenk te sterven) werd ingeruild voor Carpe Diem (Pluk de dag!) 

Slide 24 - Slide

Renaissance

In Italië ontstaat een hang naar het verleden. Er wordt met weemoed teruggekeken naar de tijd waarin de Romeinen over de wereld heersten. 

Dit leidt tot een nieuwe stroming: de renaissance, oftewel de wedergeboorte (1517-1766)

Sleutelfiguren hierbij waren Francesco Petrarca en Dante Alighieri



Slide 25 - Slide

Ideeëngeschiedenis
Waar in de middeleeuwen het katholicisme centraal stond, is dat in de renaissance het humanisme. Humanisten zijn de eerste onderzoekers van de klassieke cultuur. 

Wat is belangrijk voor hen?
- Geestelijke vrijheid (onafhankelijk van de kerk); 
- Ontwikkeling en vorming van de mens; 
- Het belang van het individu (niet God, maar de mens staat centraal) 

Slide 26 - Slide

Middeleeuwen tegenover renaissance
In de middeleeuwen was de mens ondergeschikt aan God en het hiernamaals. (Memento Mori, ofwel 'Mens, gedenk te sterven') 

In de renaissance zijn mens en aarde even belangrijk als God en het hiernamaals. (Carpe Diem, ofwel 'Pluk de dag!')

Slide 27 - Slide

Verschil met de middeleeuwen
Theocentrisch wordt antropocentrisch

Geen gemeenschap, maar unieke persoonlijkheden

Erkenning voor werk (bijvoorbeeld door te signeren) 

Zelf beslissingen nemen

Slide 28 - Slide

Het hoogste ideaal in de renaissance
'Uomo universalis' = de universele mens die op alle gebieden van de menselijke cultuur uitblonk. 

Leonardo Da Vinci was schilder, architect, beeldhouwer en wetenschapper.

In Nederland kennen we Constantijn Huygens (dichter, componist, muzikant, talig talent, diplomaat) 

Slide 29 - Slide

Aan de slag
Lees nu de theorie op pagina 29 tot en met 32 van je reader en ga aan het werk met opdracht 1 tot en met 20 op pagina 33. 

Slide 30 - Slide