Paragraaf 1.3 (deel 1)

WELKOM
1 / 14
next
Slide 1: Slide
EconomieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

This lesson contains 14 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 80 min

Items in this lesson

WELKOM

Slide 1 - Slide

Vandaag SO paragraaf 1.1 + 1.2!
Regels:
  • Telefoon en smartwatch in de telefoontas.
  • Alleen een pen en rekenmachine op tafel
  • Toetstijd is 25 minuten + 5 min extra tijd
  • Heb je een vraag? Steek je vinger op.
  • Klaar? Sein naar mij, dan kom ik de toets halen. Hierna mag je iets voor jezelf doen (ander vak werken, geen laptop!)

Slide 2 - Slide

Wat gaan we doen deze les?

  • Uitleg 1.3 (deel 1)
  • Maken opdrachten van 1.3 (24 t/m 33)

Slide 3 - Slide

Een begroting is voor
A
voor de afgelopen maand
B
Voor de komende maand
C
voor nu

Slide 4 - Quiz

Een begroting is voor
A
voor de afgelopen maand
B
Voor de komende maand
C
voor nu

Slide 5 - Quiz

Lesdoelen 1.3

  • Het verschil tussen directe en indirecte ruil uitleggen
  • De functies van geld noemen
  • Het ontstaan van geld beschrijven

Slide 6 - Slide

Opdracht
Lees alle theorie op blz 16.
5 minuten in stilte

Schrijf voor jezelf op:
- hoe geld is ontstaan
- de begrippen uit de teksten + korte uitleg
timer
5:00

Slide 7 - Slide

Hoe is geld ontstaan?
  1. Door de jagers en de boeren ontstond ruilhandel:      goederen ruilen tegen goederen
  2. Het werd handig om 1 ruilmiddel te hebben: bijvoorbeeld schelpen of zout. Later werden metalen munten het ruilmiddel.

Slide 8 - Slide

Directe ruil en 
indirecte ruil

Het ruilen van goederen tegen goederen noem je directe ruil.

Gebruik je geld om een product te 'ruilen', dan noem je dat indirecte ruil.
Directe ruil

Slide 9 - Slide

Slide 10 - Video

Functies van Geld
  •  Ruilmiddel 
Geld ruil je voor producten/diensten.
  • Rekenmiddel
Je geeft producten een waarde in geld om mee te rekenen.
  • Spaarmiddel
Je bewaard het geld om het later uit te geven.

Slide 11 - Slide

Geld
  • Wie krijgt zakgeld contant?
  • Wie krijgt zakgeld op zijn/haar bankrekening?

  • Chartaal geld: contant geld (briefgeld, muntgeld)
  • Giraal geld: geld op een betaalrekening
  • Ezelsbruggetje: Chartaal is met de C van Contant geld

Slide 12 - Slide

Fiduciair
  • Geld wordt alleen geaccepteerd door iedereen als het fiduciair (te vertrouwen) is.
 

  • Geld is fiduciair omdat: iedereen geld als ruilmiddel accepteert (wettig betaalmiddel).

Slide 13 - Slide

Maak:
Maak opdracht 24 t/m 33 van paragraaf 1.3
Je mag opdracht 30 overslaan.

Tijd: tot het eind van de les
Hoe? Zachtjes overleggen in tweetallen
Klaar? Kijk alvast naar de rest van paragraaf 1.3

Slide 14 - Slide