T4nsk2 H9
1 / 73
Lesson duration is: 50 minItems in this lesson
Slide 1 - Slide
Slide 2 - Slide
Slide 3 - Slide
Slide 4 - Slide
Slide 5 - Slide
Slide 6 - Slide
Slide 7 - Slide
Slide 8 - Slide
Slide 9 - Slide
Slide 10 - Slide
Slide 11 - Slide
Slide 12 - Slide
Slide 13 - Slide
Slide 14 - Slide
Slide 15 - Slide
Slide 16 - Slide
Slide 17 - Slide
Slide 18 - Slide
Slide 19 - Slide
Slide 20 - Slide
Slide 21 - Slide
Slide 22 - Slide
Slide 23 - Slide
Slide 24 - Slide
Slide 25 - Slide
Slide 26 - Slide
Slide 27 - Slide
Slide 28 - Slide
Slide 29 - Slide
Slide 30 - Slide
Slide 31 - Slide
Slide 32 - Slide
Slide 33 - Slide
Slide 34 - Slide
Slide 35 - Slide
Slide 36 - Slide
Slide 37 - Slide
Slide 38 - Slide
Slide 39 - Slide
Slide 40 - Slide
Slide 41 - Slide
Slide 42 - Slide
Slide 43 - Slide
Slide 44 - Slide
Slide 45 - Slide
Slide 46 - Slide
Slide 47 - Slide
Slide 48 - Slide
Slide 49 - Slide
Slide 50 - Slide
Slide 51 - Slide
Slide 52 - Slide
Slide 53 - Slide
Slide 54 - Slide
Slide 55 - Slide
Slide 56 - Slide
Slide 57 - Slide
Slide 58 - Slide
Welke van deze formules geeft een zout aan?
A
H2S
B
(NH4)2S
C
P2S5
D
SO2
Slide 59 - Quiz
In leidingwater komen allerlei ionen voor, zoals Ca2+, Mg2+, SO42– en Cl–-ionen. Je voegt een oplossing van soda, Na2CO3, toe aan leidingwater. Er ontstaat een troebele vloeistof, doordat ionen uit het leidingwater reageren met ionen uit de oplossing van soda.
Welke ionen uit het leidingwater reageren met ionen uit de oplossing van soda?
Welke ionen uit het leidingwater reageren met ionen uit de oplossing van soda?
A
Ca2+ en Mg2+
B
Ca2+ en Cl−
C
Ca2+ en SO42−
D
Mg2+ en Cl−
Slide 60 - Quiz
Bij de winning van grondwater wordt er na beluchting gefiltreerd.
Wat verwijder je met behulp van de filters?
Wat verwijder je met behulp van de filters?
A
opgeloste giftige gassen
B
opgeloste vaste stoffen
C
opgelost koolzuur
D
onopgeloste vaste stoffen
Slide 61 - Quiz
Bij welke van de volgende proeven ontstaat een neerslag?
I Aan een oplossing van kopersulfaat wordt een oplossing van natriumcarbonaat toegevoegd.
II Aan een oplossing van kopersulfaat wordt een oplossing van bariumchloride toegevoegd.
I Aan een oplossing van kopersulfaat wordt een oplossing van natriumcarbonaat toegevoegd.
II Aan een oplossing van kopersulfaat wordt een oplossing van bariumchloride toegevoegd.
A
I
B
II
C
I en II
D
bij geen van beide
Slide 62 - Quiz
Door welke ionen kan water hard worden?
A
chloor-ionen
B
fosfaat-ionen
C
natrium-ionen
D
magnesium-ionen
Slide 63 - Quiz
Lucas en Sienna bekijken de vergelijking:
Fe2+(aq) + 2 OH–(aq) → Fe(OH)2(s)
Lucas zegt: “Die vergelijking kan de reactie voorstellen tussen een oplossing van een ijzer(II)zout en een oplossing van kaliumhydroxide.”
Sienna zegt: “Die vergelijking kan de reactie voorstellen tussen een oplossing van een ijzer(II)zout en een oplossing van bariumhydroxide.”
Wie van beiden heeft gelijk?
Fe2+(aq) + 2 OH–(aq) → Fe(OH)2(s)
Lucas zegt: “Die vergelijking kan de reactie voorstellen tussen een oplossing van een ijzer(II)zout en een oplossing van kaliumhydroxide.”
Sienna zegt: “Die vergelijking kan de reactie voorstellen tussen een oplossing van een ijzer(II)zout en een oplossing van bariumhydroxide.”
Wie van beiden heeft gelijk?
A
Lucas
B
Sienna
C
Allebei
D
geen van beiden
Slide 64 - Quiz
Justin voegt een oplossing van calciumjodide bij een oplossing van loodnitraat. Er ontstaat een troebel mengsel.
A
De stof die de troebeling veroorzaakt, is calciumnitraat; dit is een emulsie.
B
De stof die de troebeling veroorzaakt, is calciumnitraat; dit is een suspensie.
C
De stof die de troebeling veroorzaakt, is loodjodide; dit is een emulsie.
D
De stof die de troebeling veroorzaakt, is loodjodide; dit is een suspensie.
Slide 65 - Quiz
Aan een oplossing die magnesium-ionen, zink-ionen en chloride-ionen bevat, wordt een oplossing van kaliumcarbonaat toegevoegd. Er ontstaat een neerslag.
Uit welke stoffen kan deze neerslag bestaan?
Uit welke stoffen kan deze neerslag bestaan?
A
zowel kaliumchloride als zinkcarbonaat
B
alleen zinkcarbonaat
C
zowel magnesiumcarbonaat als zinkcarbonaat
D
alleen kaliumchloride
Slide 66 - Quiz
Jordy heeft een oplossing die lood-ionen of zink-ionen bevat. Om uit te zoeken welke van deze ionsoorten aanwezig is, bedenkt hij de volgende proef. Hij voegt een oplossing van kaliumsulfaat toe aan de te onderzoeken oplossing.
Is de proef geschikt om te bepalen welke ionsoort de oplossing bevat?
Is de proef geschikt om te bepalen welke ionsoort de oplossing bevat?
A
Ja, want loodsulfaat lost slecht op en zinksulfaat lost goed op.
B
Ja, want loodsulfaat en zinksulfaat lossen beide slecht op.
C
Nee, want loodsulfaat lost slecht op en zinksulfaat lost goed op.
D
Nee, want loodsulfaat en zinksulfaat lossen beide slecht op.
Slide 67 - Quiz
Finn en Max hebben een oplossing die vrij veel calcium-ionen en waterstofcarbonaat bevat. Ze bedenken elk een manier om de hoeveelheid calcium-ionen in deze oplossing te verminderen.
Max zegt: “Als ik de oplossing enige tijd kook, neemt het aantal calcium-ionen in de oplossing sterk af.”
Finn zegt: “Als ik de oplossing filtreer, neemt het aantal calcium-ionen in de oplossing sterk af.”
Wie van beiden heeft gelijk?
Max zegt: “Als ik de oplossing enige tijd kook, neemt het aantal calcium-ionen in de oplossing sterk af.”
Finn zegt: “Als ik de oplossing filtreer, neemt het aantal calcium-ionen in de oplossing sterk af.”
Wie van beiden heeft gelijk?
A
Finn
B
Max
C
Finn en Max
D
Geen van beiden
Slide 68 - Quiz
Van een pot met een witte vaste stof is het etiket gescheurd. Hierdoor zijn alleen nog de letters BaC van de formule van de stof zichtbaar. Om uit te maken of de pot BaCl2 of BaCO3 bevat, meng je een beetje van de stof uit de pot met water. Er ontstaat een helder kleurloos mengsel.
Welke van de stoffen BaCl2 of BaCO3 kan de witte vaste stof zijn?
Welke van de stoffen BaCl2 of BaCO3 kan de witte vaste stof zijn?
A
alleen BaCl2
B
alleen BaCO3
C
zowel BaCl2 als BaCO3
Slide 69 - Quiz
Een oplossing van bariumchloride kun je onderscheiden van een oplossing van magnesiumchloride door het toevoegen van een oplossing van:
A
natriumcarbonaat
B
natriumnitraat
C
natriumsulfaat
D
zilvernitraat
Slide 70 - Quiz
Aan een oplossing die magnesium-ionen, natrium-ionen en sulfaat-ionen bevat, wordt een overmaat van een oplossing van bariumhydroxide toegevoegd. Er ontstaat een neerslag.
Welke stof kan neergeslagen zijn?
Welke stof kan neergeslagen zijn?
A
alleen bariumsulfaat
B
magnesiumhydroxide, natriumhydroxide en bariumsulfaat
C
bariumsulfaat en magnesiumhydroxide
D
alleen magnesiumhydroxide
