This lesson contains 15 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.
Items in this lesson
Feiten, meningen en argumenten
Slide 1 - Slide
Slide 2 - Video
Feiten zijn beweringen die je kunt controleren.
Je zou kunnen opzoeken of navragen of ze echt waar zijn. Feiten zijn waar of onwaar.
Een mening is wat iemand ergens van vindt. Meningen kun je niet controleren. Je kunt het ermee eens zijn, maar je kunt ook iets anders vinden.
Feit
Mening
Slide 3 - Slide
Teksten met feiten
Informatieve teksten geven informatie over een onderwerp. In de tekst staan vooral feiten.
Instructies geven uitleg over
hoe je iets kunt aanpakken.
Je bepaalt zelf wat je aan de informatie hebt.
Slide 4 - Slide
Teksten met meningen
In een betoog staat de mening van de schrijver ook in de tekst. Bij het lezen vraag je je af: wat is de mening van de schrijver? Ben ik het daarmee eens?
Soms wil de schrijver je overhalen iets te doen.
Dan vraag je je af: wat wil de schrijver van mij?
Laat ik me beïnvloeden of niet?
Dit zie je in een advertentie of een affiche.
Slide 5 - Slide
Standpunt en argument
Een standpunt is wat je ergens van vindt.
Dus een stelling, bijvoorbeeld: "In de bebouwde kom mag je overal maar 30 km/u rijden."
Een argument gebruik je om jouw mening/standpunt te onderbouwen.
Slide 6 - Slide
Staat hier een feit, mening of argument? Nederlands is het leukste vak op school.
A
Feit
B
Mening
C
Argument
Slide 7 - Quiz
Ik vind Saving private Ryan een mooie film.
A
Feit
B
Mening
C
Argument
Slide 8 - Quiz
Morgen moet ik naar de tandarts.
A
Feit
B
Mening
C
Argument
Slide 9 - Quiz
Meer dan de helft van alle Nederlanders gaat minstens 1 keer per week naar de McDonald's.
A
Feit
B
Mening
C
Argument
Slide 10 - Quiz
Ik vind dat het openbaar vervoer voor iedereen gratis moet zijn.
A
Feit
B
Mening
C
Argument
Slide 11 - Quiz
De auto van Karel was erg duur.
A
Feit
B
Mening
C
Argument
Slide 12 - Quiz
Als het OV gratis is, zullen er minder files zijn, omdat mensen dan sneller met de trein gaan.