What is LessonUp
Search
Channels
Log in
Register
‹
Return to search
vragen bij 18b vanaf r. 11
Welke vorm is ἀπεκρίνατο (r. 11)?
A
3e ev ind prae A
B
3e ev ind impf A
C
3e ev ind aor M
D
3e ev ind imperf M
1 / 19
next
Slide 1:
Quiz
This lesson contains
19 slides
, with
interactive quizzes
.
Start lesson
Save
Share
Print lesson
Items in this lesson
Welke vorm is ἀπεκρίνατο (r. 11)?
A
3e ev ind prae A
B
3e ev ind impf A
C
3e ev ind aor M
D
3e ev ind imperf M
Slide 1 - Quiz
Waarom wordt in r. 11 Μὴ gebruikt in plaats van Οὐ?
Slide 2 - Open question
Welke functie heeft δοῦλος (r. 12)
A
Onderwerp
B
Lijdend Voorwerp
C
Naamwoordelijk Deel
D
praedicatieve bepaling
Slide 3 - Quiz
πάντων τῶν ἀποθανόντων (r.13): Waarom staat dit in de genitivus?
A
Het is een bijvoeglijke bepaling
B
Het is een aanvulling bij κρατεῖν
C
Het is een genitivus absolutus
D
Het is een bijwoordelijke bepaling
Slide 4 - Quiz
Τῆς δὲ ψυχῆς τοῦ Ἀχιλλέως ἀπελθούσης (r.14): Waarom staat dit in de genitivus?
A
Het is een bijvoeglijke bepaling
B
Het is een aanvulling bij εἶδον
C
Het is een genitivus absolutus
D
Het is een bijwoordelijke bepaling
Slide 5 - Quiz
Naar wie/wat verwijst Οὗτος (r. 15)?
A
τοῦ Ἀχιλλέως
B
Τῆς δὲ ψυχῆς τοῦ Ἀχιλλέως
C
τοῦ μεγάλου Αἴαντος
D
τὴν τοῦ μεγάλου Αἴαντος ψυχὴν
Slide 6 - Quiz
Welke vorm is ὀργισθεὶς (r. 15)?
A
nom ev m van een bijvoeglijk naamwoord
B
nom ev m van een zelfstandig naamwoord
C
nom ev m ptc aor A
D
nom ev m ptc aor P
Slide 7 - Quiz
τοῦ Ἀχιλλέως (r.16): Waarom staat dit in de genitivus?
A
Het is een bijvoeglijke bepaling
B
Vanwege het voorzetsel πρὸ
C
Het is een genitivus absolutus
D
Het is een bijwoordelijke bepaling
Slide 8 - Quiz
Naar wie verwijst οὗτος ὁ ἀνὴρ (r.17). Antwoord door de naam te geven.
Slide 9 - Open question
εἶδός τε καὶ ἔργα (zie p. 37).
Een accusativus van betrekking komt vooral voor bij:
A
menselijke eigenschappen
B
betrekkelijke bijzinnen
C
aanwijzend voornaamwoorden
D
Homeros
Slide 10 - Quiz
πολὺ betekent veel, maar waarom mag/moet πολὺ (r.18) vertaald worden met 'verreweg'?
Slide 11 - Open question
τὸν διογενῆ Ἀχιλλέα (r.19-20): in welke naamval staat διογενῆ?
A
nom ev v
B
nom ev m
C
acc ev m
D
acc mv o
Slide 12 - Quiz
Welke vorm is παύσασθαι (r. 21)?
A
inf prae M
B
inf aor M
C
3e ev ind prae M
D
3e ind aor M
Slide 13 - Quiz
στρατευσαμένους (r. 23):
Hoe is dit ptc gebruikt?
A
praedicatief
B
bijvoeglijk
C
zelfstandig
Slide 14 - Quiz
Hoe kun je dat zien aan στρατευσαμένους (r.23)?
Slide 15 - Open question
Welke vorm is παῦσαι (r. 24)?
A
inf aor A
B
imp ev aor A
C
2e ev ind prae M
D
imp ev aor M
Slide 16 - Quiz
Waarom wordt in r. 25 μηκέτι gebruikt in plaats van οὐκέτι?
Slide 17 - Open question
Naar wie verwijst Ἐκεῖνος (r.26). Antwoord door de naam te geven.
Slide 18 - Open question
εἰπὼν (r. 26):
Hoe is dit ptc gebruikt?
A
praedicatief
B
bijvoeglijk
C
zelfstandig
Slide 19 - Quiz
More lessons like this
26 september
September 2019
- Lesson with
27 slides
Grieks
Middelbare school
vwo
Leerjaar 4
19 september
September 2019
- Lesson with
22 slides
Grieks
Middelbare school
vwo
Leerjaar 4
27 tekst tm r. 11
April 2022
- Lesson with
26 slides
Grieks
Middelbare school
vwo
Leerjaar 3
3GR Argo Tekst 27 Deel 1
November 2021
- Lesson with
31 slides
Grieks
Middelbare school
vwo
Leerjaar 3
18 september
September 2019
- Lesson with
12 slides
Middelbare school
20C tm r9
June 2019
- Lesson with
17 slides
Middelbare school
24C 10-13
January 2020
- Lesson with
18 slides
Middelbare school
25 mei
May 2022
- Lesson with
12 slides
Grieks
Middelbare school
vwo
Leerjaar 4