Je maakt de
verleden tijd van een zwak werkwoord als volgt:
- ik-vorm + de / te bij ik, jij, hij, zij, men
- ik-vorm + den / ten bij wij, jullie en zij
ik bloedde, jij fietste, hij antwoordde
wij bloedden, jullie fietsten, zij antwoordden
Bij twijfel over -de(n) of -te(n) gebruik je de regel van 'T SeXy FoKSCHaaP