H2 Tekstverbanden

1 / 17
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

This lesson contains 17 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

H6 aantrekkelijk formuleren: verbanden tussen zinnen
Zo goed als het voor jou als lezer houvast geeft om het verband in de tekst te zien aan de hand van signaalwoorden, geldt dat omgekeerd ook voor mensen die teksten van jou lezen.
Door verbanden aan te geven, maar je je tekst niet alleen begrijpelijker, maar daardoor ook prettiger leesbaar.
De meeste tekstverbanden ken je al.

Slide 2 - Slide

H6 aantrekkelijk formuleren: verbanden tussen zinnen
Ook gebruik van verwijswoorden verlevendigen jouw tekst.
Welke verwijswoorden gebruik je?
– persoonlijke voornaamwoorden: hij, hem, zij, ze, haar, hen, hun  
– bezittelijke voornaamwoorden: zijn, haar, hun
– aanwijzende en betrekkelijke voornaamwoorden: deze, die, dit, dat
– bijwoorden: daar, waar, toen, zo
– waar + voorzetsel of voorzetsel + wie?: waarmee, waarover enz., met wie, over wie enz. 

Slide 3 - Slide

Slide 4 - Slide

Slide 5 - Slide

Slide 6 - Video

Slide 7 - Slide

Tekstverbanden
Chronologisch verband: leer de signaalwoorden
Geef een voorbeeld
Opsommend verband: leer de signaalwoorden
Geef een voorbeeld
Tegenstellend verband: leer de signaalwoorden
Geef een voorbeeld
Toelichtend verband: leer de signaalwoorden
Geef een voorbeeld

Slide 8 - Slide

Tekstverbanden
Nieuw:
voorwaardelijk verband: Als jij de afwas doet, dan breng ik de kinderen naar bed.
redengevend verband: Omdat ik ziek ben, ga ik vanavond niet met je mee. (besluit)
oorzakelijk verband: (lijkt op redengevend verband, maar hier gebeurt er iets door omstandigheden, buiten jouw wil om). Doordat de brug openstond, ben ik te laat (oorzaak-gevolg)
concluderend verband: Ik heb vandaag hard gewerkt, dus ik ben moe.


Slide 9 - Slide

Bij welk tekstverband past het signaalwoord
nadat
A
chronologisch
B
opsommend
C
tegenstellend
D
toelichtend

Slide 10 - Quiz

Bij welk tekstverband past het signaalwoord
neem nou
A
chronologisch
B
opsommend
C
tegenstellend
D
toelichtend

Slide 11 - Quiz

Bij welk tekstverband past het signaalwoord
toch
A
chronologisch
B
opsommend
C
tegenstellend
D
toelichtend

Slide 12 - Quiz

Bij welk tekstverband past het signaalwoord
daarentegen
A
chronologisch
B
opsommend
C
tegenstellend
D
toelichtend

Slide 13 - Quiz

Bij welk tekstverband past het signaalwoord
verder
A
chronologisch
B
opsommend
C
tegenstellend
D
toelichtend

Slide 14 - Quiz

Welk signaalwoord past niet bij toelichtend verband
A
denk aan
B
bijvoorbeeld
C
ofschoon
D
zoals

Slide 15 - Quiz

Welk signaalwoord past niet bij opsommend verband
A
eerst
B
verder
C
om te beginnen
D
ten eerste

Slide 16 - Quiz

Slide 17 - Link