Schrijf de regels op die gelden voor het vinden van de persoonsvorm.
Een persoon per groepje legt de regels uit. Maak altijd gebruik van een voorbeeld.
Slide 3 - Slide
Groepje 2: onderwerp
Schrijf de regel op voor het vinden van het onderwerp.
Leg de regel uit aan de hand van een voorbeeldzin
Slide 4 - Slide
Groepje 3:
Schrijf de regel op die geldt voor het vinden van het gezegde.
Leg de regel uit aan de hand van een voorbeeldzin.
Slide 5 - Slide
Lijdend voorwerp
Probeer aan de hand van het groene tekstje op blz 152 een duidelijke regel op te schrijven voor het vinden van het lijdend voorwerp. Maak gebruik van een voorbeeldzin
Slide 6 - Slide
Maak opdr. 1, 2 en 3
Slide 7 - Slide
Taalkundig ontleden
Slide 8 - Slide
Groepje 1
Leg uit wat een aanwijzend voornaamwoord is. Gebruik hierbij de theorie op bladzijde 154.
Eén persoon legt dit uit. Gebruik ook hier weer een voorbeeld bij.
Slide 9 - Slide
Groepje 2
Wat is een zelfstandig naamwoord (welke twee onderscheiden we?)
Leg uit wat een vragend voornaamwoord is. Maak dit duidelijk aan de hand van een voorbeelzin.
Slide 10 - Slide
Groepje 3
Leg uit wat een bijvoeglijk naamwoord is.
Leg het verschil tussen stoffelijke en gewone bijvoeglijke naamwoorden uit
Maak gebruik van een voorbeeldzin
Slide 11 - Slide
Groepje 4
Leg uit wat een lidwoord is.
Leg uit wat een werkwoord is.
Geef aan wat het verschil tussen een hww en zww is.