week 11

• Nederlands
• Middelbare school
• mavo
• Leerjaar 1

Nederlands

week 11

Planning maandag

- Instructie Grammatica hst. 1 en 2

- Zelfstandig werken

Leerdoel

Aan het einde van de les kan ik de persoonsvorm in een zin aanwijzen. 

Aan het einde van de les kan ik een zin in zinsdelen verdelen.

Aan het einde van de les kan ik het onderwerp aanwijzen.

Wat is de persoonsvorm van deze zin:

Gisteren heeft het Nederlands elftal in de Nations League van Polen gewonnen.

1. gisteren
2. heeft
3. gewonnen
4. elftal

Welke verdeling in zinsdelen is juist?

1. Carla / heeft / in de pauze een blikje cola / gedronken.
2. Carla heeft / in de pauze / een blikje cola / gedronken.
3. Carla / heeft / in de pauze / een blikje cola gedronken.
4. Carla / heeft / in de pauze / een blikje cola / gedronken.

Onderwerp? Hoe vind je het onderwerp in de zin?

1. door de zin vragend te maken?
2. Wie of wat + gezegde?’
3. Wie of wat + onderwerp + gezegde?’

Welke verdeling in zinsdelen is juist?

1. Aanstaande zaterdag / moet / ons elftal / een belangrijke wedstrijd spelen.
2. Aanstaande / zaterdag / moet / ons elftal / een belangrijke wedstrijd / spelen.
3. Aanstaande zaterdag / moet ons elftal / een belangrijke wedstrijd / spelen.
4. Aanstaande zaterdag / moet / ons elftal / een belangrijke wedstrijd / spelen.

Welk zinsdeel is in deze zin het onderwerp:

"Ik kan nu het onderwerp uit een zin halen."

1. Ik
2. kan
3. het onderwerp
4. een zin

Bepaal nu zelf:

Geen fouten gemaakt? Maak dan nu zelfstandig hst. 1 Grammatica (over pv en zinsdelen) en hst. 2 Grammatica (over ow).

Wel fouten gemaakt? Doe met mij mee.

Planning woensdag

- Herhalen theorie/afmaken huiswerk

- Klaar: Afmaken boekverslagen/voorbereiden presentaties

Grammatica:

Taalkundig ontleden (woordsoorten)

Redekundig ontleden (zinsdelen)

Zinsdelen

Zinsdelen zijn woorden of groepjes woorden die je in een zin kunt verplaatsen zonder dat de betekenis verandert.

Die groepjes woorden hebben allemaal een bepaalde rol of functie

géén afstanden, gewichten, snelheden

MOET een mens of dier zijn, dus GEEN ding

Vorige week donderdag heeft mijn oma pannenkoeken gebakken voor mij.

1: Zoek de persoonsvorm (pv) 

2: Zoek andere werkwoorden en bepaal het wwg

3: Je bepaalt welke woorden/groepjes woorden bij elkaar horen

Vorige week donderdag | heeft | mijn oma | pannenkoeken | gebakken | voor mij.

             bwb                         pv/wwg     ow                     lv                         wg               mv