Grammatica 2e klas

Zinsontleden?
1 / 27
next
Slide 1: Mind map
NederlandsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 2

This lesson contains 27 slides, with interactive quizzes and text slide.

Items in this lesson

Zinsontleden?

Slide 1 - Mind map

Hoe voel je je vandaag?
😒🙁😐🙂😃

Slide 2 - Poll

Wat vind je het makkelijkste zinsdeel om te vinden?
Persoonsvorm
Onderwerp
Gezegde
Lijdend voorwerp
Meewerkend voorwerp
Bijwoordelijke bepaling
Zinsdeelstrepen

Slide 3 - Poll

Wat vind je het moeilijkste zinsdeel?
Persoonsvorm
Onderwerp
Gezegde
Lijdend voorwerp
Meewerkend voorwerp
Bijwoordelijke bepaling
Zinsdeelstrepen

Slide 4 - Poll

Stappenplan 
1. Persoonsvorm (3 manieren)
2. Onderwerp (wie/wat + pv)
3. Zinsdeelstrepen 
4. Gezegde (WG (ow. doet) of NG (ow. is))
5. Lijdend voorwerp (wie/wat + pv + ow)
6. Meewerkend voorwerp (aan wie/voor wie)
7. Bijwoordelijke bepaling (waar, wanneer, hoe, waarom)

Slide 5 - Slide

"Alle kinderen vinden de persoonsvorm in deze zin."
De persoonsvorm is:
A
kinderen
B
vinden
C
persoonsvorm
D
deze

Slide 6 - Quiz

Wat is het onderwerp?
Als onderwerp kozen ze pooldieren.
A
Onderwerp
B
Pooldieren
C
Kozen
D
Ze

Slide 7 - Quiz

Ik leer het onderwerp te vinden.

Wat is het onderwerp?
A
Ik
B
leer
C
het onderwerp
D
vinden

Slide 8 - Quiz

| Ik | geef | deze prachtige taart | aan mijn vriend. |
A
De zinsdeelstrepen kloppen in deze zin.
B
De zinsdeelstrepen kloppen niet in deze zin.

Slide 9 - Quiz

| Voor jou | ga | ik | een | uitzondering | maken. |
A
De zinsdeelstrepen kloppen in deze zin.
B
De zinsdeelstrepen kloppen niet in deze zin.

Slide 10 - Quiz

| Deze medaille | hebben | wij vorig jaar verdiend. |
A
De zinsdeelstrepen kloppen in deze zin.
B
De zinsdeelstrepen kloppen niet in deze zin.

Slide 11 - Quiz

De | groene kat | is | over straat | gelopen.
De zinsdeelstrepen staan:
A
Goed
B
Niet goed

Slide 12 - Quiz

Lijdend voorwerp

Wat is het lijdend voorwerp in deze zin?

A
jij
B
het lijdend voorwerp
C
in die zin
D
kan vinden

Slide 13 - Quiz

Ik zie hem

hem = ?
A
Onderwerp
B
Meewerkend Voorwerp
C
Lijdend voorwerp

Slide 14 - Quiz

Ze gaat naar de bioscoop met haar vriendin.
A
wel een lijdend voorwerp
B
geen lijdend voorwerp

Slide 15 - Quiz

Thomas heeft Marieke bloemen gegeven.
Lijdend voorwerp =
A
Er is geen lijdend voorwerp
B
Thomas
C
Marieke
D
bloemen

Slide 16 - Quiz

Jan gaf de toets aan de leraar.

Wat is 'aan de leraar'?
A
meewerkend voorwerp
B
lijdend voorwerp
C
onderwerp
D
meewerkend voorwerp

Slide 17 - Quiz

Is dit een meewerkend voorwerp?
'Heb jij een voldoende van de docent gekregen?'
A
Wel een meewerkend voorwerp
B
Geen meewerkend voorwerp

Slide 18 - Quiz

Is dit een meewerkend voorwerp?
'We willen een cadeaubon kopen voor de trainer.'
A
Wel een meewerkend voorwerp
B
Geen meewerkend voorwerp

Slide 19 - Quiz

Wat is het meewerkend voorwerp?

Sophie doet jou de groeten
A
Geen meewerkend voorwerp
B
jou
C
Sophie
D
de groeten

Slide 20 - Quiz

De rode brandweerauto staat VOOR ONS HUIS.
‘voor ons huis’ =
A
geen bijwoordelijke bepaling
B
bijwoordelijke bepaling

Slide 21 - Quiz

IN DE KRANT staat een leuk artikel over kwallen.
A
bijwoordelijke bepaling
B
geen bijwoordelijke bepaling

Slide 22 - Quiz

Hoeveel bijwoordelijke bepalingen:

Over een paar dagen is het vakantie.
A
1 bijwoordelijke bepaling
B
2 bijwoordelijke bepalingen
C
3 bijwoordelijke bepalingen
D
4 bijwoordelijke bepalingen

Slide 23 - Quiz

Je kunt dan goed uitrusten [van de vele vermoeienissen]
A
bijwoordelijke bepaling
B
bijvoeglijke bepaling
C
onderwerp
D
gezegde

Slide 24 - Quiz


Bevat deze zin een bijwoordelijke bepaling?
De oppas wachtte op het schoolplein op haar oppaskinderen.
A
Nee, de zin bevat geen bijwoordelijke bepaling.
B
Ja, de zin bevat één bijwoordelijke bepaling.
C
Ja, de zin bevat twee bijwoordelijke bepalingen.

Slide 25 - Quiz

Wat is de bijwoordelijke bepaling?

Ik ga deze lieve kinderen een ballon geven.
A
Ik
B
deze lieve kinderen
C
een ballon
D
geen bijwoordelijke bepaling

Slide 26 - Quiz

Wat vond je van deze les?

Slide 27 - Mind map