H2 - P4 - Grammatica deel 2

Welkom!
Nederlands
Mevrouw Takken, TNL
takkenl@farel.nl
Aanwezig op: maandag, dinsdag, woensdag en vrijdag (SWS)
1 / 47
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

This lesson contains 47 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 70 min

Items in this lesson

Welkom!
Nederlands
Mevrouw Takken, TNL
takkenl@farel.nl
Aanwezig op: maandag, dinsdag, woensdag en vrijdag (SWS)

Slide 1 - Slide

This item has no instructions

- Welkom/ dagopening
- Stillezen
- Grammatica zinsdelen - Check
- Grammatica zinsdelen - 2e deel H6
- Aan de slag

Doel:
- Je verdeelt zinnen in zinsdelen;
- Je benoemt de persoonsvorm, het onderwerp, het werkwoordelijk gezegde, het lijdend en meewerkend voorwerp  en de bijwoordelijke bepaling in zinnen. 
- Je geeft aan van een zin of hij enkel- of meervoudig is. 
Wat gaan we doen vandaag:

Slide 2 - Slide

This item has no instructions

Stillezen
timer
12:00
Leg je boeken en je huiswerk (H6 1-6 +H35 1) open op tafel

Slide 3 - Slide

This item has no instructions

Schrijf deze zinnen over in je schrift en ontleed ze:
(je benoemt de pv, zet zinsdeelstrepen, benoemt het ow en het wg)

1. Wat heeft de advocaat jou verteld?

2. Op maandag ging de buurman van mijn ouders het huis schilderen

3. In de vakantie hoop ik naar de film te gaan.

4. The Super Mario Bros movie is de beste film die ik ooit gezien heb. 
Checken

Slide 4 - Slide

This item has no instructions

Ontleed deze zinnen: (je benoemt de pv, zet zinsdeelstrepen, benoemt het ow en het wg)

1. Wat heeft de advocaat jou verteld?
pv = heeft (enkelvoudige zin)
ow = de advocaat
wg = heeft verteld




Checken

Slide 5 - Slide

This item has no instructions

Ontleed deze zinnen: (je benoemt de pv, zet zinsdeelstrepen, benoemt het ow en het wg)

1. Wat heeft de advocaat jou verteld?
pv = heeft (enkelvoudige zin)
ow = de advocaat
wg = heeft verteld

2. Op maandag ging de buurman van mijn ouders het huis schilderen
pv = ging  (enkelvoudige zin)
ow = de buurman van mijn ouders
wg = ging schilderen


Checken

Slide 6 - Slide

This item has no instructions

Ontleed deze zinnen: (je benoemt de pv, zet zinsdeelstrepen, benoemt het ow en het wg)

3. In de vakantie hoop ik naar de film te gaan.
pv = hoop  (enkelvoudige zin)
ow = ik 
wg = hoop te gaan

Checken

Slide 7 - Slide

This item has no instructions

Ontleed deze zinnen: (je benoemt de pv, zet zinsdeelstrepen, benoemt het ow en het wg)

3. In de vakantie hoop ik naar de film te gaan.
pv = hoop  (enkelvoudige zin)
ow = ik 
wg = hoop te gaan

4. The Super Mario Bros movie is de beste film die ik ooit gezien heb. 
pv = is, heb (samengesteld)
ow = The Super Mario Bros movie, ik
wg = is, gezien heb

Checken

Slide 8 - Slide

This item has no instructions

Redekundig ontleden -  Je kijkt naar groepjes woorden met een bepaalde functie in de zin

(Taalkundig ontleden - Je kijkt naar elk individueel woord en benoemt het soort woord)


Persoonsvorm -  Dit werkwoord geeft aan in welke tijd de zin staat en of het enkelvoud of meervoud is.

Onderwerp - Dit gedeelte van de zin vertelt wie of wat de handelaar in de zin is.

Werkwoordelijk gezegde - Alle werkwoorden van de zin samen (onderwerp handelaar)
Termen

Slide 9 - Slide

This item has no instructions

Persoonsvorm -  Dit werkwoord geeft aan in welke tijd de zin staat en of het enkelvoud of meervoud is. Zet de zin in een andere tijd/ hoeveelheid = de pv veranderd. 

Zin in delen verdelen -  De pv staat op de tweede plek, alles daarvoor is 1 zinsdeel. Puzzel zo dat elk zinsdeel in zijn geheel voor de pv kan staan

Onderwerp - Uitvoerder pv - maak een vraag: Wie of wat + pv?

Werkwoordelijk gezegde - Alle werkwoorden van de zin samen (onderwerp handelaar)
Hoe vind je het ook al weer?

Slide 10 - Slide

This item has no instructions

Max wilde de GP van Australië erg graag winnen.

pv = Max wil de GP van Australië erg graag winnen. / Max en Lewis wilden de GP van Australië erg graag winnen - pv = wilde

Zinsdeelstrepen: Max | wilde | de GP van Australië | erg graag | winnen.

Ow = Wie wilde? -> Max wilde = Max = ow

Gezegde = PV + overige ww = Wilde winnen
Voorbeeld:

Slide 11 - Slide

This item has no instructions

Leg jouw antwoorden van opdracht 4, 5 en 6 en H35 1
Nakijken huiswerk

Slide 12 - Slide

This item has no instructions

Leg jouw antwoorden van opdracht 4, 5 en 6 en H35 1
Nakijken huiswerk

Slide 13 - Slide

This item has no instructions

Leg jouw antwoorden van opdracht 4, 5 en 6 en H35 1
Nakijken huiswerk

Slide 14 - Slide

This item has no instructions

Leg jouw antwoorden van opdracht 4, 5
en 6 en H35 1
Nakijken huiswerk

Slide 15 - Slide

This item has no instructions

Maar er is meer...

Slide 16 - Slide

This item has no instructions

Actie (persoonsvorm)
Uitvoerder (onderwerp)
Waarmee wordt de actie uitgevoerd (lijdend voorwerp)
Wie moet er meewerken aan je actie? (meewerkend voorwerp)
Waar, wanneer, hoe, hoelang, waarom? (bijwoordelijke bepaling)
Maar er is meer...

Slide 17 - Slide

This item has no instructions

persoonsvorm = Tijd veranderen of hoeveelheid veranderen
Onderwerp = wie/wat + persoonsvorm
Lijdend voorwerp = Wat of wie + pv + ow 
Meewerkend voorwerp = Aan/voor wie /wat + pv + ow + lv 
Bijwoordelijke bepaling = Waar, wanneer, hoe, hoelang, waarom?
Zinsdelen

Slide 18 - Slide

This item has no instructions

Bij grammatica zinsontleden kijk je naar welke onderdelen er in een zin zitten.

Het lijdend en meewerkend voorwerp. 
Gebruik altijd deze volgorde 
(persoonsvorm, onderwerp, gezegde, lijdend voorwerp)

- vergelijk het met pannenkoeken bakken.. 

Ook al hoeft het niet voor de opdracht: eerst pv, ow, gz en dan pas lijdend voorwerp, meewerkend voorwerp en bijwoordelijke bepaling!

Slide 19 - Slide

This item has no instructions

Hoe vind je het lijdend voorwerp?

Wat/wie + pv (of gez.) + onderwerp.

De docent gooit de tennisbal naar de sportieve leerling. 
pv = 
ow = 

Wat gooit de docent? = 
lv = 
Het lijdend voorwerp. 

Slide 20 - Slide

This item has no instructions

Hoe vind je het lijdend voorwerp?

Wat/wie + pv (of gez.) + onderwerp.

De docent gooit de tennisbal naar de sportieve leerling. 
pv = gooit
ow = de docent

Wat gooit de docent? = de tennisbal
lv = de tennisbal
Het lijdend voorwerp. 

Slide 21 - Slide

This item has no instructions

Hoe vind je het meewerkend voorwerp?

Aan/voor wie + pv (of gez.) + onderwerp + lijdend voorwerp


De sportieve leerling geeft de docent de tennisbal terug.

pv = geeft
ow = wie geeft er? = de sportieve leerling
LV= wat heeft de sportieve leerling terug = de tennisbal
MV = 

Het meewerkend voorwerp. 

Slide 22 - Slide

This item has no instructions

Hoe vind je het meewerkend voorwerp?

Aan/voor wie + pv (of gez.) + onderwerp + lijdend voorwerp


De sportieve leerling geeft de docent de tennisbal terug.

pv = geeft
ow = wie geeft er? = de sportieve leerling
LV= wat heeft de sportieve leerling terug = de tennisbal
MV = aan wie geeft de sportieve leerling de tennisbal terug

Het meewerkend voorwerp. 

Slide 23 - Slide

This item has no instructions

Hoe vind je het meewerkend voorwerp?

Aan/voor wie + pv (of gez.) + onderwerp + lijdend voorwerp


De sportieve leerling geeft de docent de tennisbal terug.

pv = geeft
ow = wie geeft er? = de sportieve leerling
LV= wat heeft de sportieve leerling terug = de tennisbal
MV = aan wie geeft de sportieve leerling de tennisbal terug = aan de docent

Het meewerkend voorwerp. 

Slide 24 - Slide

This item has no instructions

Deel van de zin waaruit blijkt voor wie iets gedaan wordt of aan wie iets gegeven wordt.  (staat zelf buiten de handeling)

Staat vaak aan of voor bij
Als het er niet staat, kun je het toevoegen

Antwoord op de vraag:
Aan wie + werkwoordelijk gezegde + onderwerp + lijdend voorwerp?
(onthoud het pannenkoeken bakken, hou je aan die volgorde!)
Meewerkend voorwerp
Komt voor bij werkwoorden die iets te maken hebben met vertellen: meedelen, uitleggen, zeggen of geven: overhandigen, lenen, toesturen.

Slide 25 - Slide

This item has no instructions

Antwoord op de vraag:
Aan/voor wie + werkwoordelijk gezegde + onderwerp + lijdend voorwerp?

Het bloemetje heb ik voor mijn oma gekocht.
PV =                                                LV
OW =                                           MV
Gez =                       
Meewerkend voorwerp

Slide 26 - Slide

This item has no instructions

Antwoord op de vraag:
Aan/voor wie + werkwoordelijk gezegde + onderwerp + lijdend voorwerp?

Het bloemetje heb ik voor mijn oma gekocht.
PV = heb                                                 LV = het bloemetje
OW = ik (wie heeft iets gekocht?)   MV = voor mijn oma
Gez = heb gekocht                           
Meewerkend voorwerp

Slide 27 - Slide

This item has no instructions

Je praat met iemand
a. Je vertelt iets aan iemand
b. Je vertelt iemand iets
Geen mv
mv = (aan) iemand

Slide 28 - Slide

This item has no instructions

1. Verdeel deze zin in zinsdelen
2. Benoem de zinsdelen
3. Bedenk een extra zinsdeel bij deze zin

Voor haar kinderen kookt mevrouw Smidt een gezonde maaltijd


Slide 29 - Slide

This item has no instructions

1. Verdeel deze zin in zinsdelen
2. Benoem de zinsdelen
3. Bedenk een extra zinsdeel bij deze zin

De arts schreef de patiënt een kuur voor.

Wat is het werkwoordelijk gezegde? 

De kleine jongen vermaakte zich prima in de vakantie


Slide 30 - Slide

This item has no instructions

De zinsdelen die we net benoemd hebben noem je de bijwoordelijke bepaling (bwb)

Dit is wat je overhoudt als je alle zinsdelen hebt benoemd.
De bwb geeft ook antwoord op de vragen:
- waar                    - waarheen
- wanneer             - hoever
- hoe                      - hoelang
- waardoor           - waarom

Slide 31 - Slide

This item has no instructions

Welke vraag moet je stellen om het lijdend voorwerp te vinden?

Slide 32 - Open question

This item has no instructions

Wat is het lijdend voorwerp in deze zin?

Bruno laat zijn hond uit.
A
Bruno
B
laat
C
zijn hond
D
uit

Slide 33 - Quiz

This item has no instructions

Wat is het lijdend voorwerp in deze zin?

Straks gaat de buurman zijn zoon naar school brengen.
A
Straks
B
de buurman
C
zijn zoon
D
naar school

Slide 34 - Quiz

This item has no instructions

Wat is het lijdend voorwerp in deze zin?

Liet Kevin de bus voor zijn neus wegrijden?
A
Kevin
B
de bus
C
voor zijn neus
D
wegrijden

Slide 35 - Quiz

This item has no instructions

De lerares
geeft
een proefwerk.
persoonsvorm
onderwerp
lijdend voorwerp
werkwoordelijk  gezegde

Slide 36 - Drag question

This item has no instructions

Ik
heb
een heel mooi boek
gekocht
persoonsvorm
onderwerp
lijdend voorwerp
werkwoordelijk  gezegde
werkwoordelijk  gezegde

Slide 37 - Drag question

This item has no instructions

Dat boek zou ik het liefst meteen willen lezen.

zet zinsdeelstrepen
pv =
ow =
wg = 
lv = 
Lijdend voorwerp

Slide 38 - Slide

This item has no instructions

Wanneer stuur je je oma een vakantiekaartje?

zet zinsdeelstrepen
pv =
ow =
wg = 
lv = 
Lijdend voorwerp

Slide 39 - Slide

This item has no instructions


A
persoonsvorm
B
onderwerp
C
gezegde
D
lijdend voorwerp

Slide 40 - Quiz

This item has no instructions


Slide 41 - Open question

This item has no instructions


A
persoonsvorm
B
onderwerp
C
bijwoordelijke bepaling
D
lijdend voorwerp

Slide 42 - Quiz

This item has no instructions


A
meewerkend voorwerp
B
onderwerp
C
bijwoordelijke bepaling
D
lijdend voorwerp

Slide 43 - Quiz

This item has no instructions

Wat:
Maken
H6 Kern:   opdracht 7, 8, 10 en 11

Hoe:
Je werkt voor jezelf.

Wanneer:
Deze les, anders huiswerk maandag 8 mei
Aan de slag

Slide 44 - Slide

This item has no instructions

Schrijf 3 dingen op die je deze les hebt geleerd.

Slide 45 - Open question

De leerlingen voeren hier drie dingen in die ze in deze les hebben geleerd. Hiermee geven ze aan wat hun eigen leerrendement van deze les is.
Schrijf 2 dingen op waarover je meer wilt weten.

Slide 46 - Open question

De leerlingen voeren hier twee dingen in waarover ze meer zouden willen weten. Hiermee vergroot je niet alleen betrokkenheid, maar geef je hen ook meer eigenaarschap.
Stel 1 vraag over iets dat je nog niet zo goed hebt begrepen.

Slide 47 - Open question

De leerlingen geven hier (in vraagvorm) aan met welk onderdeel van de stof ze nog moeite. Voor de docent biedt dit niet alleen inzicht in de mate waarin de stof de leerlingen begrijpen/beheersen, maar ook een goed startpunt voor een volgende les.