Paragraaf 2.1 Sparen en beleggen

Week 44 (vanaf 31 oktober)
Pincode Hoofdstuk 2. Omgaan met geld
  1. Sparen en beleggen
  2. Heb je geld genoeg?
  3. Ben je verzekerd?
  4. Heeft de overheid invloed?
1 / 23
next
Slide 1: Slide
EconomieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

This lesson contains 23 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Week 44 (vanaf 31 oktober)
Pincode Hoofdstuk 2. Omgaan met geld
  1. Sparen en beleggen
  2. Heb je geld genoeg?
  3. Ben je verzekerd?
  4. Heeft de overheid invloed?

Slide 1 - Slide

Leerdoelen H2. Omgaan met geld
Kleuren:
rood ik weet nog weinig tot niets van dit leerdoel
oranje ik beheers dit leerdoel nog onvoldoende, maar weet er al wel iets van
groen ik beheers dit leerdoel voldoende
blauw ik beheers dit leerdoel goed zodat ik het een ander kan uitleggen

Slide 2 - Slide

Waarom zou je gaan sparen?
(of beleggen)

Slide 3 - Mind map

Sparen
Sparen 🡪 je stelt je consumptie uit

Redenen om te sparen (= spaarmotieven):
  1. Sparen voor een doel 🡪 je wilt iets kopen waarvoor je nu nog niet genoeg geld hebt
  2. Sparen voor de zekerheid  🡪 geld voor onverwachte gebeurtenissen
  3. Sparen voor vermogen 🡪 je spaargeld levert inkomsten (rente) op waardoor je vermogen kan groeien

Slide 4 - Slide

Rente
Rente is de prijs van geld en wordt bepaald o.b.v. vraag (lenen) en aanbod (sparen). We onderscheiden 2 soorten rentes als je spaart:
  • Enkelvoudige rente 🡪 rente na afloop van een jaar
  • Samengestelde rente 🡪 rente over meerdere jaren (rente op rente)


Slide 5 - Slide

Spaarvormen
In de praktijk bestaan er 2 spaarvormen:
  • gewone spaarrekening
        - geld is vrij opneembaar (geen vaste looptijd)
        - variabele rente (samengestelde rente)
  • spaardeposito
        - vaste looptijd (boeterente / opnamekosten bij toch geld opnemen)
        - vaste rente (enkelvoudige rente jaarlijks uitgekeerd)

Wat is op dit moment het verschil in rente tussen beiden bij LeasePlan Bank?

Slide 6 - Slide

Wat is op dit moment het verschil in rente tussen de gewone spaarrekening en een spaardeposito van 5 jaar bij LeasePlan Bank?
A
1%
B
1,15%
C
1,3%
D
1,5%

Slide 7 - Quiz

Enkelvoudige rente





Je hebt € 2.500 op een spaardeposito met 3% rente. Hoeveel rente ontvang je na 1 jaar?
  • 3% van € 2.500 × 1 = 3 / 100 × € 2.500 × 1 = € 75 
en na 2 jaar?
  • 3% van € 2.500 × 2 = 3 / 100 × € 2.500 × 2 = € 150 
en na 5 maanden?
  • 3% van € 2.500 × 5 ÷ 12 = 3 / 100 × € 2.500 × 5 / 12 = € 31,25

Slide 8 - Slide

Samengestelde rente



Je hebt € 2.500 op een spaardeposito met 3% rente. Hoeveel rente ontvang je in het 1e jaar?
  • 3% van € 2.500 × 1 = 3 / 100 × € 2.500 × 1 = € 75
en in het 2e jaar?
  • saldo na 1  jaar: € 2.500 + € 75 = € 2.575
  • rente in het 2e jaar: 3% van € 2.575 = 3 / 100 × € 2.575 = € 77,25
en in het 3e jaar?
  • saldo na 2 jaar: € 2.500 + € 75 + € 77,25 = € 2.652,25
  • rente in het 3e jaar: 3% van € 2.652,25 = 3 / 100 × € 2.652,25 = € 79,57

Slide 9 - Slide

Samengestelde rente (eindsaldo)





Je hebt € 2.500 op je spaarrekening en ontvangt 3% rente. Wat is je spaarsaldo na 1 jaar?
  • spaarsaldo na jaar 1 = 1,03 × € 2.500 = 1,03^1 × € 2.500 = € 2.575
en na 2 jaar?
  • spaarsaldo na jaar 2 = 1,03 × 1,03 × € 2.500 = 1,03^2 × € 2.500 = € 2.652,25
en na 3 jaar?
  • spaarsaldo na jaar 3 = 1,03 × 1,03 × 1,03 × € 2.500 = 1,03^3 × € 2.500 = € 2.731,82

Slide 10 - Slide

Slide 11 - Slide

Als je spaart voor het geval je wasmachine kapot gaat, dan spaar je ...
A
zonder motief
B
met een doelmotief
C
met een zekerheidsmotief
D
met een vermogensmotief

Slide 12 - Quiz

Je hebt € 1.000 op je spaarrekening staan. Hoeveel rente ontvang je in 2 jaar en 5 maanden met een enkelvoudige rente van 3%?
A
€ 72,50
B
€ 75
C
€ 77,50
D
€ 80

Slide 13 - Quiz

Je hebt € 1.000 op je spaarrekening staan. Hoeveel rente ontvang je in 3 jaar met een samengestelde rente van 3%?
A
€ 82,71
B
€ 87,43
C
€ 92,73
D
€ 95,85

Slide 14 - Quiz

Wat zijn de eigenschappen van een spaardeposito?
A
variabele rente en variabele looptijd
B
vaste rente en variabele looptijd
C
variabele rente en vast looptijd
D
vaste rente en vaste looptijd

Slide 15 - Quiz

Maakwerk voor de volgende keer



Paragraaf 2.1 Sparen of beleggen?
opgaven 1, 4, 5, 7, 10, 12 en 13  maken in je schrift

Slide 16 - Slide

Opgave 10 (samengestelde rente)
Je stort € 500 op de bank. Het rentepercentage is 2% (samengestelde intrest).

a. Hoeveel rente ontvang je na 1 jaar?
  • 2 / 100 × € 500 = € 10
b. Hoeveel rente ontvang je na 3 jaar?
  • eindsaldo na 3 jaar = 1,02 × 1,02 × 1,02 × € 500 = € 530,60
  • of eindsaldo na 3 jaar =1,023 × € 500 = € 530,60
  • ontvangen rente na 3 jaar = eindsaldo - beginsaldo = € 530,60 - € 500 = € 30,60
c. Wat is saldo na 3 jaar?
  • spaarsaldo na 3 jaar = 1,02 × 1,02 × 1,02 × € 500 = € 530,60
  • of spaarsaldo na 3 jaar =1,023 × € 500 = € 530,60



Slide 17 - Slide

Leerdoelen H2. Omgaan met geld
Kleuren:
rood ik weet nog weinig tot niets van dit leerdoel
oranje ik beheers dit leerdoel nog onvoldoende, maar weet er al wel iets van
groen ik beheers dit leerdoel voldoende
blauw ik beheers dit leerdoel goed zodat ik het een ander kan uitleggen

Slide 18 - Slide

Beleggen
Beleggen is het investeren van geld in bijvoorbeeld aandelen of obligaties met het doel hieraan te verdienen. De opbrengst is onzeker.
In de praktijk bestaan er 2 beleggingsvormen:
  • obligaties
        - lenen van geld aan de overheid of een bedrijf
        - rendement (opbrengst): rente en koerswinst (of verlies)
  • aandelen
        - dan ben je aandeelhouder / (mede) eigenaar van een bedrijf
        - rendement (opbrengst): dividend (winst) en koerswinst (of verlies)

Wat is op dit moment het verschil in rente tussen beiden bij LeasePlan Bank?

Slide 19 - Slide

Slide 20 - Video

Slide 21 - Slide

Wat is een nadeel van beleggen (in obligaties en/of aandelen) ten opzichte van sparen?
A
je hebt kans op een hoger rendement
B
je loopt meer risico
C
je kunt er niet zomaar vanaf
D
beleggen heeft geen nadeel t.o.v. sparen

Slide 22 - Quiz

Maakwerk voor de volgende keer


Paragraaf 2.1 Sparen of beleggen?
opgaven 14, 15, 16 en 17
maken in je schrift
(opgaven 1, 4, 5, 7, 10, 12 en 13 zijn al af!)

Slide 23 - Slide