3V Paragraaf 2.1 Sparen en beleggen (2 lessen)

Hoofdstuk 2 - Omgaan met geld
  1. Sparen en beleggen
  2. Heb je geld genoeg? --> Lenen
  3. Ben jij verzekerd?
  4. Heeft de overheid invloed?



Toets in de laatste week van blok 1 --> veel rekenen met procenten
1 / 26
next
Slide 1: Slide
EconomieMiddelbare schoolvwoLeerjaar 3

This lesson contains 26 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Hoofdstuk 2 - Omgaan met geld
  1. Sparen en beleggen
  2. Heb je geld genoeg? --> Lenen
  3. Ben jij verzekerd?
  4. Heeft de overheid invloed?



Toets in de laatste week van blok 1 --> veel rekenen met procenten

Slide 1 - Slide

Waarom zou je gaan sparen?
(of beleggen)

Slide 2 - Slide

Sparen
Sparen 🡪 uitstellen  consumptie


Sparenmotieven:


Slide 3 - Slide

Rente (interest)
Rente is een vergoeding voor het lenen van geld


Slide 4 - Slide

Rente
De rente die ontvangt =
de nominale rente

De reële rente =
gecorrigeerd met de inflatie.

Slide 5 - Slide

Spaarvormen
2 spaarvormen:
  • gewone spaarrekening
        - geld is vrij opneembaar
        - variabele rente
  • spaardeposito
        - vaste looptijd
        - vaste rente

Welke van deze spaarvorm heeft de hoogste rente?

Slide 6 - Slide

Rente
2 soorten rentes als je spaart:
  1. Enkelvoudige rente 🡪 rente na afloop van een jaar
  2. Samengestelde rente 🡪 rente over meerdere jaren (rente op rente)

 

Slide 7 - Slide

Enkelvoudige rente





Je hebt € 2.500 op een spaardeposito met 3% rente. Hoeveel rente ontvang je na 1 jaar?

en na 2 jaar?

en na 5 maanden?

Slide 8 - Slide

Maken opgave 7 blz. 42
Klaar ? Ga verder met 1 t/m 6
timer
8:00

Slide 9 - Slide

Opgave 7 bespreken

Slide 10 - Slide

Afmaken opgave 1 t/m 6 
Klaar? Ga verder met 8 + 9 + evt. Rekenen 1 + 2 (blz. 68)



Huiswerk = opgave 1 t/m 9

Slide 11 - Slide

Slide 12 - Slide

Beleggen
Investeren van geld in aandelen of obligaties
 
Doel: geld verdienen. 

Echter: De opbrengst is onzeker.


Slide 13 - Slide

Beleggen
2 beleggingsvormen:
  • obligaties
        - lenen van geld aan de overheid of een bedrijf
        - rendement (opbrengst): rente en koerswinst (of verlies)
  • aandelen
        - dan ben je aandeelhouder / (mede) eigenaar van een bedrijf
        - rendement (opbrengst): dividend (winst) en koerswinst (of verlies)

Slide 14 - Slide

Slide 15 - Slide

Slide 16 - Video

Samengestelde rente (eindsaldo)





Je hebt € 2.500 op je spaarrekening en ontvangt 3% rente. Wat is je spaarsaldo na 1 jaar?

en na 2 jaar?

en na 3 jaar?

Slide 17 - Slide

Maken opgave 10 blz. 43
Klaar ? Ga verder met 13 t/m 16
timer
8:00

Slide 18 - Slide

Opgave 10 bespreken
Je stort € 2.500 op de bank. Het rentepercentage is 1,8% samengestelde rente.

a. Bereken hoeveel rente je ontvangt na 1 jaar.
  • 1,8 / 100 × € 2.500 = € 45
b. Bereken het spaarsaldo na 5 jaar.
  • 1,018 × 1,018 × 1,018 × 1,018 × 1,018 × € 2.500 = € 2.733,25
  • of 1,0185 × € 2.500 = € 2.733,25
c. Bereken hoeveel rente je na 5 jaar in totaal hebt ontvangen.
  • (1,018 × 1,018 × 1,018 × 1,018 × 1,018 × € 2.500) – € 2.500 = € 233,25
  • of 1,0185 × € 2.500 – € 2.500 = € 233,25



Slide 19 - Slide

Afmaken 13 t/m 16
Klaar? Ga verder met 11 + 12 + 17 t/m 20



Huiswerk volgende week= 1 t/m 20 van 2.1

Slide 20 - Slide

Als je spaart voor het geval je wasmachine kapot gaat, dan spaar je ...
A
zonder motief
B
met een doelmotief
C
met een zekerheidsmotief
D
met een vermogensmotief

Slide 21 - Quiz

Je rente op je spaarrekening is 3% en de inflatie is 6%. Wat is dan in jouw geval de reële rente?
A
-3%
B
-2,8%
C
2,8%
D
3%

Slide 22 - Quiz

Je hebt € 1.000 op je spaarrekening staan. Hoeveel rente ontvang je in 2 jaar en 5 maanden met een enkelvoudige rente van 3%?
A
€ 72,50
B
€ 75
C
€ 77,50
D
€ 80

Slide 23 - Quiz

Je hebt € 1.000 op je spaarrekening staan. Hoeveel rente ontvang je in 3 jaar met een samengestelde rente van 3%?
A
€ 82,71
B
€ 87,43
C
€ 92,73
D
€ 95,85

Slide 24 - Quiz

Wat zijn de eigenschappen van een spaardeposito?
A
variabele rente en variabele looptijd
B
vaste rente en variabele looptijd
C
variabele rente en vast looptijd
D
vaste rente en vaste looptijd

Slide 25 - Quiz

Wat is een nadeel van beleggen (in obligaties en/of aandelen) ten opzichte van sparen?
A
je hebt kans op een hoger rendement
B
je loopt meer risico
C
je kunt er niet zomaar vanaf
D
beleggen heeft geen nadeel t.o.v. sparen

Slide 26 - Quiz