This lesson contains 15 slides, with interactive quizzes and text slides.
Lesson duration is: 15 min
Items in this lesson
A2 Praten met iemand die er niet is
Slide 1 - Slide
Vertellen versus schrijven
Iets aan iemand vertellen is anders dan iets aan iemand schrijven. Wat is een belangrijk verschil?
Slide 2 - Slide
Noem een voorbeeld van een informerende tekst
Slide 3 - Open question
Vertellen versus schrijven
Op papier is er geeninteractie.
Je kunt niet aan de lichaamstaal van de ontvanger zien of hij je nog begrijpt of het nog interessant vindt.
Slide 4 - Slide
Hoe los je dat gebrek aan interactie op als je schrijft?
Slide 5 - Slide
Hoe doe je dat?
Neem een concrete persoon in gedachten.
Zeg het belangrijkste wat je wil vertellen altijd als eerste.
Spreek een zin eerst uit en schrijf hem daarna pas op. Zinnen die goed klinken, snapt je lezer ook beter.
Vraag jezelf na iedere zin af: Welke vraag zou mijn lezer nu stellen? Beantwoord die vraag.
Slide 6 - Slide
Wat is géén concrete persoon?
A
je klasgenoot
B
een vriend
C
je docent
D
de lezer in het algemeen
Slide 7 - Quiz
Hoe noem je de zin waar de belangrijkste informatie van de alinea in staat?
Slide 8 - Open question
Welke vraag stel je na iedere zin?
Slide 9 - Open question
Schrijftips
Schrijf kort. Korte zinnen zijn fijner voor je lezer dan lange.
Schrijf concreet en dus niet vaag. Wees zo precies mogelijk.
Gebruik verschillende soorten zinnen. Dat maakt je tekst levendig. Je kunt een 'lezersvraag' ook letterlijk opnemen in je tekst en daarna beantwoorden. 'Hoe komt het nou dat schrijven zo moeilijk is? Dat komt doordat schrijven een complexe vaardigheid is. Je moet veel kunnen.'
Slide 10 - Slide
Schrijf in korte zinnen. Hoeveel woorden per zin moet je ongeveer als maximum aanhouden?
A
10
B
15
C
20
D
25
Slide 11 - Quiz
Welke zin is concreter (en dus beter)?
A
65% van onze brugklassers heeft op de basisschool niet meer geleerd wat ontleden is.
B
De meesten van de ondervraagden hebben op de basisschool niet geleerd wat ontleden is.
Slide 12 - Quiz
Schrijfopdracht 1
Bedenk een uitvinding die ons leven wat beter, mooier of gemakkelijker maakt. Welk voorwerp missen we nu nog?
Die uitvinding ga je donderdag beschrijven. Het gaat er niet om dat je het origineelste of beste idee hebt bedacht, maar dat het je lukt om een heldere, informerende tekst te schrijven.
Denk alvast na over wat je uitvinding kan en bedenk alvast een naam voor je uitvinding.
Slide 13 - Slide
Beoordeling schrijfopdracht 1
spelling
formulering (klopt de zin en klinkt de zin goed?)
kernzin (staat de belangrijkste informatie in de eerste zin?)
korte zinnen (maximaal 15 woorden)
concreet schrijven (zo precies mogelijk)
staat er een lezersvraag in?
Slide 14 - Slide
Huiswerk A2
Maak de volgende opdrachten: 3, 4 en 5 (blz. 201-202).