Erfelijkheid

Erfelijkheid (genetica)
1 / 35
next
Slide 1: Slide
BiologieMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 3,4

This lesson contains 35 slides, with text slides and 2 videos.

time-iconLesson duration is: 120 min

Items in this lesson

Erfelijkheid (genetica)

Slide 1 - Slide

Begrippen die je moet kennen:

genotype - fenotype
dominant - recessief
homozygoot - heterozygoot

Slide 2 - Slide

Chromosomen
  • In de celkern van elke cel
  • Mens: 46 chromosomen (= 23 paar)
  • Chromosomen bevatten de erfelijke eigenschappen (genotype)

Slide 3 - Slide

Genotype: alle erfelijke informatie die vaststaat in het DNA/chromosomen.

Fenotype: het uiterlijk van een organisme.

Slide 4 - Slide

genotype
fenotype

Slide 5 - Slide

Type oorlel = genetische eigenschap

Slide 6 - Slide

fenotype en genotype

Slide 7 - Slide

Slide 8 - Slide

Wat heb jij?

Slide 9 - Slide

Genotype
In élke cel van je lichaam staat dezelfde erfelijke informatie 

Mensen hebben in elke lichaamscel 46 chromosomen

Een stukje DNA waar informatie staat over 1 bepaalde eigenschap --> GEN



Slide 10 - Slide

Lichaamscel met chromosomen en genen

Slide 11 - Slide

Bevruchting
23 + 23 = 46 chromosomen 

Slide 12 - Slide

Genotype en fenotype
Genotype
Is altijd hetzelfde

Fenotype

Kan worden veranderd


Genotype en fenotype

Slide 13 - Slide

Je fenotype kan veranderen, door bijvoorbeeld je haar te verven, door bruin te worden in de zon 
of door ouder te worden . 

Je genotype blijft wel altijd hetzelfde

Slide 14 - Slide

Fenotype
Het fenotype zijn de waarneembare eigenschappen van een organisme

Je kunt je fenotype aanpassen

Deze aanpassingen geef je niet door aan je nakomelingen

Slide 15 - Slide

3.2 Geslachtschromosomen
Het 23e chromosomenpaar zijn de geslachtschromosomen.
XX voor de vrouw en XY voor de man.

Slide 16 - Slide

MEIOSE    (=vorming geslachtscellen) 

Slide 17 - Slide

Geslachtschromosomen:
Geslachtschromosomen: chromosomenpaar dat bepaalt of een baby een jongen of een meisje is.
XX: geslachtschromosomenpaar van een meisje
XY: geslachtschromosomenpaar van een jongen.

Slide 18 - Slide

1 chromosoom paar = 2 geslachtschromosomen
eicel en zaadcel elk 1 geslachtschromosoom

Slide 19 - Slide

Geslachtschromosomen




Cytopnnnn

Er zijn twee geslachtschromosomen:
• een X-chromosoom
• een Y-chromosoom
XX= een vrouw
XY= een man

Slide 20 - Slide

3.3 Genenparen
Homozygoot recessief
Homozygoot dominant
Heterozygoot

Slide 21 - Slide

Homozygoot en heterozygoot

aa = homozygoot recessief
AA =  homozygoot dominant
Aa= heterozygoot

Slide 22 - Slide

Symbolen voor genen
Voor elke erfelijke eigenschap gebruik je een letter
- Bij het dominante gen gebruik je een 'Hoofdletter' (A)
- bij het recessieve gen gebruik je een 'kleine letter' (a)

genotypen: AA / Aa / aa

Slide 23 - Slide

Dominante en recessieve genen
- Dominant allel = sterkere allel
  Het dominante allel zie je altijd terug in het fenotype.

- Recessief allel = zwakkere allel
   Het recessieve allel zie je alleen terug in het fenotype
   als er geen dominant allel aanwezig is. 

Slide 24 - Slide

Dominant = Het gen dat altijd tot uiting komt in het                                fenotype. Het ‘sterkere’ gen.
                        Als symbool schrijven we dat met een                                    hoofdletter, bijv. de A 

Recessief = Het gen dat alleen in het fenotype te zien is                         als er geen dominant gen aanwezig is.
                       Het ‘zwakkere’ gen.
 
                       Als symbool schrijven we dat met een                                     kleine letter, bijv. de a 

 

Slide 25 - Slide

Symbolen voor genen
  • Dominant -> HOOFDLETTER
  • Recessief -> kleine letter
  • Gen voor kleur = letter A/a
Aa
aa

Slide 26 - Slide

Intermediair fenotype = elke eigenschap is even dominant
1. Homozygoot rode bloemen: ArAr 2. Homozygoot witte bloemen: AwAw 
3. Heterozygoot bloemkleur: ArAw

Slide 27 - Slide

Slide 28 - Video

Kruisingschema


Een kruisingsschema is een tabel met alle mogelijke combinaties van allelen bij een kruising. Met een kruisingsschema kun je voorspellen wat de kans is dat een nakomeling een bepaald fenotype krijgt.

Slide 29 - Slide

STAMBOMEN
Schrijf als het mogelijk is altijd in de stamboom!



Slide 30 - Slide

Tweelingen

  • 1-eiïge tweeling - 1 bevruchting
  • 2-eiïge tweeling - 2 bevruchtingen

Slide 32 - Slide

Tweelingen
Een-eiige tweeling: tweeling die uit 1 bevruchtig is ontstaan. Hebben dus precies hetzelfde genotype.

Twee-eiige tweeling: onstaan uit 2 bevruchtingen dus niet hetzelfde genotype.

Slide 33 - Slide

Genotype + Milieu --> Fenotype

Slide 34 - Slide

0

Slide 35 - Video