Voorbeeld: Als ik naar school ga, moet ik eerst een stuk fietsen, daarna word ik met de auto naar Leeuwarden gereden en vervolgens moet ik nog een stuk lopen.
Slide 5 - Slide
Opsommend tekstverband
Dingen worden achter elkaar opgenoemd.
Signaalwoorden: ten eerste, ten tweede, om te beginnen, bovendien, ook (nog), verder, ten slotte, en, niet alleen … (maar) ook; ook liggende streepjes (-), getallen (1, 2, 3) of ‘dots’
Voorbeeld: Ik moet mijn huiswerk maken. Bovendien moet ik een uittreksel schrijven en ook nog mijn kamer opruimen.
Slide 6 - Slide
Tegenstellend tekstverband
Tegenovergestelde dingen worden genoemd.
Signaalwoorden: maar, tegenover, daarentegen, toch, echter, hoewel, ofschoon, ondanks, aan de ene kant … aan de andere kant
Voorbeeld: Ik ben van mening dat we met dit product moeten stoppen, maar daar denkt mijn zakenpartner anders over.
Slide 7 - Slide
Toelichtend/ voorbeeld tekstverband
Er wordt extra informatie gegeven over het onderwerp. Vaak in de vorm van een voorbeeld.
Signaalwoorden: bijvoorbeeld, zo, als, zoals, denk aan
Voorbeeld: De jongens in mijn klas leggen de lat niet al te hoog. Neem bijvoorbeeld Lex. Hij gaat altijd voor een 5,5
Slide 8 - Slide
Concluderend tekstverband
Bij een concluderend verband trekt de auteur een conclusie uit informatie eerder in de tekst.
Signaalwoorden: dus, daarom, dat houdt in, kortom, concluderend, al met al, het blijkt dat, dan ook
Voorbeeld: Tekst............................................................. Het is dus belangrijk om regelmatig het huiswerk te controleren.
Slide 9 - Slide
Redengevend tekstverband
Een redengevend verband geeft aan waarom iemand iets doet of vindt.
Signaalwoorden: omdat, daarom, dus, want, de reden hiervoor is, vanwege
Voor het proefwerk geschiedenis had ik een slecht cijfer, omdat ik erg slecht geleerd had
Slide 10 - Slide
Oorzaak- gevolg tekstverband
Een oorzakelijk verband laat zien waardoor iets gebeurt (waarop je geen invloed hebt).
Signaalwoorden: doordat, daardoor, als gevolg van, dat komt door, het gevolg is, dus, dankzij
Er brak brand uit in het stadion, waardoor de wedstrijd niet kon doorgaan.
Slide 11 - Slide
Doel-middelverband
Geeft aan wel middel er nodig is om een bepaald doel te bereiken.
Signaalwoorden: aan de hand van, zodat, om te, door middel van, met, met behulp van, middels, opdat
Voorbeeld: Mijn buurvrouw gaat vanavond collecteren (middel). Het doel is om zoveel mogelijk geld op te halen voor deze organisatie (doel).
Slide 12 - Slide
Vergelijkend tekstverband
De auteur maakt iets duidelijk door een verschil of een overeenkomst te noemen.
Signaalwoorden: in vergelijking met, (net) als, evenals, zoals, meer/groter/beter dan, vergeleken met
Voorbeeld: Net als in Amerika gaan ook in Europa steeds meer mensen naar fastfoodketens.
Slide 13 - Slide
Probleem-oplossing
Een tekst waarin de signaalwoorden: probleem en oplossing voorkomen.