Grammatica blok 1 wk 1 mavo 1 Op niveau gez en ow

Grammatica
Blok 1 Op niveau
1 / 23
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo gLeerjaar 1

This lesson contains 23 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Grammatica
Blok 1 Op niveau

Slide 1 - Slide

Zinnen ontleden 
GRAMMATICA

Slide 2 - Slide

Doel:
  • Je kunt de persoonsvorm in de zin vinden
  • Je kunt het werkwoordelijk gezegde in de zin vinden
  • Je kunt het onderwerp in de zin vinden
  • Je weet wat splitsbare werkwoorden zijn

Slide 3 - Slide

De persoonsvorm

  1. Zoek ALTIJD eerst de persoonsvorm.
  2. Het enige werkwoord dat van vorm kan veranderen.
  3. De persoonsvorm is nauw verbonden met het onderwerp.

Slide 4 - Slide

Voorbeeld:

De jongen heeft de fiets wit gelakt.
De jongen had de fiets wit gelakt.
De jongens hebben de fiets wit gelakt.

Slide 5 - Slide

Wat is de persoonsvorm?
De persoonsvorm
Mijn broer
heeft
een auto
gekocht.

Slide 6 - Drag question

Wat is de persoonsvorm van de volgende drie zinnen? Sleep het juiste woord naar het juiste nummertje.
1.

2.

3.
1.
2.
3.
Mijn moeder
gaf
mij 
een kus.
Peter
en
Mark
gaan
voetballen.
Gaan
ze
het stadion
verbouwen?

Slide 7 - Drag question

Het werkwoordelijk gezegde bestaat uit alle werkwoorden die in de zin staan. 
Het geeft altijd aan dat iets of iemand iets DOET:

Jan kijkt naar buiten.
Jan heeft naar buiten gekeken.

Slide 8 - Slide

 het onderwerp
Het onderwerp voert het gezegde uit.
Het onderwerp DOET iets of het onderwerp IS iets.
Ik moest een uur op de bus wachten.
Mijn buurman slaapt altijd tot tien uur uit.
De nieuwe speeltoestellen waren geweldig.
Je stelt de vraag: wie of wat + gezegde
Wie moest wachten? Wie slaapt uit?

Slide 9 - Slide

QUIZ

Slide 10 - Slide

Tot nu toe heeft dat niets opgeleverd.
______
A
persoonsvorm
B
geen persoonsvorm

Slide 11 - Quiz

Als onderwerp voor hun werkstuk kozen ze pooldieren.
Onderwerp=
A
Als onderwerp
B
Pooldieren
C
Kozen
D
Ze

Slide 12 - Quiz

De meisjes hebben hun lange haren laten knippen bij de kapper.
Wat is hier het wwg?
A
hebben
B
laten knippen
C
knippen
D
hebben laten knippen

Slide 13 - Quiz

Houd je mond!
Wat is het onderwerp (ond)?
A
je
B
je mond
C
er is geen onderwerp (ond)

Slide 14 - Quiz

Wat is het wwg. in deze zin?
De voetballer heeft een mooie goal gemaakt.
A
heeft
B
heeft gemaakt
C
heeft een mooie goal gemaakt.
D
De voetballer

Slide 15 - Quiz

Wat zijn splitsbare werkwoorden?
A
Werkwoorden die twee betekenissen hebben.
B
Werkwoorden die je in tweeën kunt delen
C
Woorden die twee keer opgeschreven worden.
D
Werkwoorden die niet goed opgeschreven zijn.

Slide 16 - Quiz

Welk woord is géén splitsbaar werkwoord?
A
opsluiten
B
voortrekken
C
nadenken
D
tekenen

Slide 17 - Quiz

Welk woord is géén splitsbaar werkwoord?
A
tegenwerken
B
nadenken
C
opdrinken
D
overdrijven

Slide 18 - Quiz

Hoe vind je het onderwerp in een zin?
A
Door de zin vragend te maken.
B
Door de zin in een andere tijd te zetten.
C
Door te vragen:" wie of wat" + wwg
D
Door alle ww. te zoeken.

Slide 19 - Quiz

Welke vraag stel je om in onderstaande zin het onderwerp te vinden?
Wanneer hebben die leerlingen een feestje?
A
Wanneer hebben ze een feestje?
B
Wat hebben de leerlingen?
C
Wie hebben?
D
Wat hebben ze?

Slide 20 - Quiz

Verder oefenen

.

Slide 21 - Slide

En dan nu aan het werk:

Maken opdracht 7, 9, 10, 11,  13, 14, 15, 16
Schrijf bovenaan de bladzijde:
  • opdracht ......
  • nummer de zinnen, schrijf dit in de kantlijn
  • als je iets niet weet  VRAGEN!!!

Slide 22 - Slide

Gemaakte werk laten zien aan mij. Daarna nakijken met een andere kleur pen.

Slide 23 - Slide