Woche 39

H2 Duits, week 39
1 / 24
next
Slide 1: Slide
DuitsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

This lesson contains 24 slides, with text slides.

Items in this lesson

H2 Duits, week 39

Slide 1 - Slide

Diese Woche (H2c):
Donnerstag (40 Min.)

Overhoring woordjes D/F
Woordjes G
Herhaling: haben/sein
An die Arbeit: 
Aufgabe 27
Hausaufgaben
Freitag (80 Min.)

Lesen: 
Aufgabe 25 + 26
Herhaling: der/die/das
Hausaufgaben
Das Wunder
von Bern
Montag (40 Min.)

Woordjes D/F
Sehen: Aufgabe 22
Herhaling: vraagwoorden
Hausaufgaben

Slide 2 - Slide

Diese Woche (H2d):
Donnerstag (40 Min.)

Overhoring woordjes D/F
Woordjes G
Herhaling: haben/sein
An die Arbeit: 
Aufgabe 27
Hausaufgaben
Freitag (40 Min.)

Herhaling: der/die/das
Hausaufgaben
Das Wunder 
von Bern
Montag (80 Min.)

Woordjes D/F
Sehen: Aufgabe 22
Herhaling: vraagwoorden
Lesen: 
Aufgabe 25 + 26
Hausaufgaben

Slide 3 - Slide

Wörter D/F
Was bedeutet.......

Slide 4 - Slide

Sehen
Aufgabe 22
blz. 60

Slide 5 - Slide

Herhaling: vraagwoorden
Welke vraagwoorden moeten in deze zinnen staan? 

1. Hallo, _______ heißt du? > Ich heiße Laura. 
2. _______ wohnst du, Laura? > Ich wohne in Stuttgart. 
3. _______ kommst du? > Ich komme ursprünglich aus Rostock. 
4. _______ wohnst du jetzt im Süden Deutschlands? > Weil meine Eltern hier arbeiten. 
5. _______ hast du Geburtstag? > Ich werde am 15. Januar 14 Jahre alt. 
6. _______ sind deine Freundinnen? > Meine Freundinnen sind Hanna und Nora. 
7. _______ ist deine Lieblingsmusik? > Ich höre am liebsten Pop. 
8. _______ fährst du am liebsten im Sommer? > Wir machen am liebsten Urlaub in Italien. 

Slide 6 - Slide

Vraagwoorden
wie
wat
waar
hoe
waarom
wanneer
waarheen
waarvandaan

Slide 7 - Slide

An die Arbeit
blz. 166: Aufgabe 1.
Vul de vraagwoorden in de juiste zinnen in. 

blz. 167: Aufgabe 1. 
Maak 5 vraagzinnen voor een interview met die Lochis (een youtube-duo). Gebruik de vraagwoorden uit dit hoofdstuk. 

Slide 8 - Slide

Hausaufgaben für Donnerstag
- Maken: Aufgabe 1 op blz. 166 en Aufgabe 1 op blz. 167. 

- Leren: woordjes D/F, tweede helft, "lachen" t/m "zusammen"

Slide 9 - Slide

Diese Woche (H2c):
Donnerstag (40 Min.)

Overhoring woordjes D/F
Woordjes G
Herhaling: haben/sein
Lesen: Aufgabe 25 + 25
Hausaufgaben
Freitag (80 Min.)

Woordjes G
Herhaling: vraagwoorden
Herhaling: der/die/das
Hausaufgaben
Montag (40 Min.)

Woordjes D/F
Sehen: Aufgabe 22
Herhaling: vraagwoorden
Hausaufgaben

Slide 10 - Slide

Diese Woche (H2d):
Donnerstag (40 Min.)

Overhoring woordjes D/F
Check Hausaufgaben
Woordjes G
Herhaling: haben/sein
Hausaufgaben
Freitag (40 Min.)

Herhaling: der/die/das
Hausaufgaben
Das Wunder 
von Bern
Montag (80 Min.)

Woordjes D/F
Sehen: Aufgabe 22
Herhaling: vraagwoorden
Lesen: 
Aufgabe 25 + 26
Hausaufgaben

Slide 11 - Slide

Wörter D/F
Versie A
Versie B
luid
zacht
versieren
versieren
zich verheugen op
blij zijn met
zingen
dansen
omdat
weer

Slide 12 - Slide

Wörterliste G
blz. 73

Slide 13 - Slide

Aufgabe 1, blz. 166
1. welche
2. wo
3. wann
4. wohin
5. wie 
6. woher
7. was
8. weshalb
Aufgabe 1, blz. 167
1. Woher kommst du? 
2. Was für Musik spielst du? 
3. Wie alt bist du? 
4. Mit wie viel bist du? 
5. Wie heißt du? 

Slide 14 - Slide

Herhaling haben/sein
ich
du
er/sie/es
wir
ihr
sie/Sie
volt. dw. 

Slide 15 - Slide

An die Arbeit
blz. 166: Aufgabe 2.
Begin met een persoonlijk voornaamwoord uit de linkerkolom. Plak het goede werkwoord uit de middelste kolom daarbij. Kies een passend einde van de zin uit de rechterkolom. 

blz. 166: Aufgabe 3. 
Vertaal de vormen van haben/sein tussen haakjes. 

Slide 16 - Slide

Hausaufgaben für Freitag
- Maken: Aufgabe 2 + 3 (blz. 166) 

- Leren: woordjes G, eerste helft, "der Cousin" t/m "das Baby" 



Slide 17 - Slide

Diese Woche (H2c):
Donnerstag (40 Min.)

Overhoring woordjes D/F
Woordjes G
Herhaling: haben/sein
Lesen: Aufgabe 25 + 26
Hausaufgaben
Freitag (80 Min.)
Check Hausaufgaben
Herhaling: der/die/das
Herhaling: vraagwoorden
Hausaufgaben
Montag (40 Min.)

Woordjes D/F
Sehen: Aufgabe 22
Herhaling: vraagwoorden
Hausaufgaben

Slide 18 - Slide

Diese Woche (H2d):
Donnerstag (40 Min.)

Overhoring woordjes D/F
Check Hausaufgaben
Woordjes G
Herhaling: haben/sein
Hausaufgaben
Freitag (40 Min.)

Check Hausaufgaben
Herhaling: der/die/das
Hausaufgaben
Montag (80 Min.)

Woordjes D/F
Sehen: Aufgabe 22
Herhaling: vraagwoorden
Lesen: 
Aufgabe 25 + 26
Hausaufgaben

Slide 19 - Slide

Wörter G
Versie A
Versie B
de neef (2 antwoorden mogelijk)
de nicht (2 antwoorden mogelijk)
de vrouw
de man
de feestdag
de week
de tante
de oom
de baby
de bruiloft

Slide 20 - Slide

Aufgabe 2, blz. 166
1. 
2. 
3. 
4. 
5. 
6. 

Aufgabe 3, blz. 166
1. 
2. 
3. 
4. 
5. 
6. 
7. 
8. 
9. 

Slide 21 - Slide

Herhaling: der/die/das
der
die
das
maanden
vrl personen/dieren
het-woorden
dagen
-e
verkleinwoorden:
-chen
-lein
seizoenen
-schaft
mnl. personen/dieren
-heit, -keit
-ung

Slide 22 - Slide

An die Arbeit
blz. 168: Aufgabe 2.
Schrijf per woord het juiste lidwoord op. Uiteindelijk past er in elke rij 1 woord niet. Welke? Streep dit door. 

blz. 169: Aufgabe 2. 
Kruis per woord aan of het mannelijk (m), vrouwelijk (w), of onzijdig (s) is. Geef ook de reden (= Grund). 

Slide 23 - Slide

Hausaufgaben für Montag
- Maken: Aufgabe 2 op blz. 168 en Aufgabe 2 op blz. 169. 

- Leren: woordjes G, tweede helft, "die Verwandten" t/m "zuhause" 



Slide 24 - Slide