Woche 35

H2 Duits, week 35
1 / 29
next
Slide 1: Slide
DuitsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

This lesson contains 29 slides, with text slides and 3 videos.

Items in this lesson

H2 Duits, week 35

Slide 1 - Slide

Diese Woche (H2c):
Donnerstag (40 Min.)

Overhoring woordenlijst B
en bekijken D/F
Grammatik C: vraagwoorden
Maken: Aufgabe 8
Hausaufgaben
Freitag (80 Min.)

Overhoring woordenlijst D/F
Lesen: 
paragraaf D
Maken: 
Aufgabe 15
Hausaufgaben
Montag (40 Min.)

Wörter: Aufgabe 6
+ woordenlijst B
Zahlen (getallen)
+ Aufgabe 10
Sich vorstellen
Hausaufgaben 

Slide 2 - Slide

Diese Woche (H2d):
Donnerstag (40 Min.)

Overhoring woordenlijst B
en bekijken D/F
Grammatik C: vraagwoorden
Maken: Aufgabe 8
Hausaufgaben
Freitag (40 Min.)

Overhoring woordenlijst D/F
Lesen: 
paragraaf D
Maken: 
Aufgabe 15
Hausaufgaben
Montag (80 Min.)

Wörter: Aufgabe 6
+ woordenlijst B
Zahlen (getallen)
+ Aufgabe 10
Sich vorstellen
Hausaufgaben 

Slide 3 - Slide

Wörter

Pak woordenlijst B op blz. 38 erbij.


Aufgabe 6 (blz. 15): 
1. arbeiten
2. Ferien
3. schon/eigentlich
4. helfen
5. gucken/jedes Jahr 
6. und
7. gut
8. gucken



Slide 4 - Slide

Zahlen - getallen
Bekijk de lijst met getallen op blz. 42

-> Hoe zijn de tientallen opgebouwd? 

Pak nu je schrift en schrijf 1 t/m 20 in cijfers op. Luister naar het liedje en schrijf in letters de Duitse woorden op.  



Slide 5 - Slide

Slide 6 - Video

Zahlen - getallen
Schrijf nu in je schrift (in letters): 
1. hoe oud je bent
2. je geboortedata (bijv.: 8-7-1997 -> acht-sieben-neunzehnhundertsiebenundneunzig)
3. je huisnummer
4. je telefoonnummer
5.  je geluksgetal

Slide 7 - Slide

Slide 8 - Video

Sich vorstellen - fragen
Schrijf deze zinnen in je schrift op en vertaal ze in het NL. 
Wer bist du?
Wie heißt du? 
Wo kommst du her?
Warum wohnst du in Deutschland?
Wie alt bist du? 
Was sind deine Hobbys?

Slide 9 - Slide

Sich vorstellen - antworten
Hoe kun je nu antwoorden?
Wer bist du?
Wie ben jij? 
Wie heißt du? 
Hoe heet jij?
Wo kommst du her?
Waar kom jij vandaan? 
Warum wohnst du in Deutschland?
Waarom woon jij in Duitsland?
Wie alt bist du? 
Hoe oud ben jij? 
Was sind deine Hobbys?
Wat zijn jouw hobby's? 

Slide 10 - Slide

En nu jullie..! 
Stel jezelf in het Duits aan je buurvrouw/buurman voor. 
Beantwoord de volgende vragen: 
1. Wer bist du? / Wie heißt du?
2. Wie alt bist du? 
3. Wo wohnst du? 
4. Was sind deine Hobbys? 

Schrijf de antwoorden (hele zinnen) op in je schrift.

Slide 11 - Slide

Hausaufgaben für Donnerstag
- Spreken: Oefen met jezelf voorstellen 
(ich bin/heiße ..., ich bin ... Jahre alt, ich wohne in...)

- Leren: De woordjes van B (blz. 38) en de getallen (blz. 42)

Slide 12 - Slide

Diese Woche (H2c):
Donnerstag (40 Min.)

Overhoring woordenlijst B
en bekijken D/F
Sich vorstellen + Grammatik C: vraagwoorden
Maken: Aufgabe 8
Hausaufgaben
Freitag (80 Min.)

Overhoring woordenlijst D/F
Lesen: 
paragraaf D
Maken: 
Aufgabe 15
Hausaufgaben
Montag (40 Min.)

Wörter: Aufgabe 6
+ woordenlijst B
Zahlen (getallen)
+ Aufgabe 10
Sich vorstellen
Hausaufgaben 

Slide 13 - Slide

Diese Woche (H2d):
Donnerstag (40 Min.)

Overhoring woordenlijst B
en bekijken D/F
Grammatik C: vraagwoorden
Maken: Aufgabe 8
Hausaufgaben
Freitag (40 Min.)

Overhoring woordenlijst D/F
Lesen: 
paragraaf D
Maken: 
Aufgabe 15
Hausaufgaben
Montag (80 Min.)

Wörter: Aufgabe 6
+ woordenlijst B
Zahlen (getallen)
+ Aufgabe 10
Sich vorstellen
Hausaufgaben 

Slide 14 - Slide

Overhoring woordenlijst B
Was bedeutet....... 





Slide 15 - Slide

Grammatik C
Vraagwoorden: Wat betekenen de onderstreepte woorden? 

Hallo, wer bist du? > Ich bin Laura. 
Schön, wie geht es dir, Laura? > Mir geht es gut. 
Toll; wo wohnst du eigentlich? > Ich wohne in Dresden. 
Und woher kommst du? > Ich bin geboren in Berlin. 
Weißt du, warum deine Eltern nach Dresden umgezogen (verhuisd) sind? 
> Sie finden die Stadt sehr schön.
Und was ist deine Lieblingsstadt? > Ich fahre gerne nach München. 

Slide 16 - Slide

Grammatik C
wer
wie
wo
woher
warum
was

Slide 17 - Slide

An die Arbeit
Ga aan de slag met oefening 8 (blz. 16)

We bespreken de 9 zinnen over 10-15 minuten in de klas. 

Slide 18 - Slide

Hausaufgaben für Freitag
- Afmaken: Aufgabe 8 (blz. 16) 

- Leren: De woordjes van D/F (eerste helft, blz. 38) en de vraagwoorden van blz. 41



Slide 19 - Slide

Diese Woche (H2c):
Donnerstag (40 Min.)
Overhoring woordenlijst B
en bekijken D/F
Grammatik C: vraagwoorden
Maken: Aufgabe 8
Hausaufgaben
Freitag (80 Min.)
Overhoring woordenlijst D/F
Video: Sich vorstellen
Lesen: D
Maken Aufgabe 15
Hausaufgaben
LOGO TV
Montag (40 Min.)
Wörter: Aufgabe 6
+ woordenlijst B
Zahlen (getallen)
+ Aufgabe 10
Sich vorstellen
Hausaufgaben 

Slide 20 - Slide

Diese Woche (H2d):
Donnerstag (40 Min.)

Overhoring woordenlijst B
en bekijken D/F
Grammatik C: vraagwoorden
Maken: Aufgabe 8
Hausaufgaben
Freitag (40 Min.)

Overhoring woordenlijst D/F
Lesen: D
Maken Aufgabe 15
Hausaufgaben
LOGO TV/Quizlet
Montag (80 Min.)

Wörter: Aufgabe 6
+ woordenlijst B
Zahlen (getallen)
+ Aufgabe 10
Sich vorstellen
Hausaufgaben 

Slide 21 - Slide

Overhoring woordenlijst D/F
Schrijf de Duitse vertaling van de volgende 5 woorden op je blaadje op. 

Ben je klaar, dan leg je je blaadje omgekeerd op de hoek van je tafel. Bekijk dan alvast blz. 20 en 21 in je boek. 





Slide 22 - Slide

Overhoring woordenlijst D/F
Schrijf de Duitse vertaling van de volgende 5 woorden op je blaadje op: 






de opdracht
die Aufgabe
de kamer
das Zimmer
wie
wer
vragen
fragen
groot
groß 

Slide 23 - Slide

Slide 24 - Video

Sich vorstellen - fragen
Schrijf deze zinnen in je schrift op en vertaal ze in het NL. 
Wer bist du?
Wie ben jij?
Wie heißt du? 
Hoe heet jij? 
Wo kommst du her?
Waar kom jij vandaan? 
Warum wohnst du in Deutschland?
Waarom woon jij in Duitsland?
Wie alt bist du? 
Hoe oud ben jij? 
Was sind deine Hobbys?
Wat zijn jouw hobby's? 

Slide 25 - Slide

Sich vorstellen - antworten
Wer bist du?
Wie ben jij? 
Ich bin.... 
Wie heißt du? 
Hoe heet jij?
Ich heiße....
Wo kommst du her?
Waar kom jij vandaan? 
Ich komme aus.... (Holland, Afrika, Somalien, Mexiko, Nigerien, Belgien,
Warum wohnst du in Deutschland?
Waarom woon jij in Duitsland?
Ich wohne in Deutschland, weil.... (= omdat....) 
Wie alt bist du? 
Hoe oud ben jij? 
Ich bin (zwölf/dreizehn/vierzehn/ fünfzehn) Jahre alt 
Was sind deine Hobbys?
Wat zijn jouw hobby's? 
Meine Hobbys sind.... 
Ich habe keine Hobbys... 

Slide 26 - Slide

En nu jullie..! 
Stel jezelf in het Duits aan je buurvrouw/buurman voor. 
Beantwoord de volgende vragen: 
1. Wer bist du? / Wie heißt du?
2. Wie alt bist du? 
3. Wo wohnst du? 
4. Was sind deine Hobbys? 

Schrijf de antwoorden (hele zinnen) op in je schrift.

Slide 27 - Slide

Lesen
Aufgabe 15

Lees de twee teksten op blz. 20 & 21 en maak de vragen hierbij. 


Slide 28 - Slide

Hausaufgaben für Montag
- Afmaken: Aufgabe 15

- Leren: De woordjes van D/F (tweede helft, blz. 38)



Slide 29 - Slide