Herhaling H3 Krachten

Deze Week
Vandaag: Herhaling H3 Krachten
Daarna zelfstandig in learnbeat 
(F "extra oefenen" van alle paragraven)

Volgende week: Extra rekenopdrachten + Oefentoets maken

5 december PTA H3
1 / 22
next
Slide 1: Slide
NatuurkundeMiddelbare schoolvmbo k, g, t, mavoLeerjaar 3

This lesson contains 22 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Deze Week
Vandaag: Herhaling H3 Krachten
Daarna zelfstandig in learnbeat 
(F "extra oefenen" van alle paragraven)

Volgende week: Extra rekenopdrachten + Oefentoets maken

5 december PTA H3

Slide 1 - Slide

Kunnen we krachten zien?
Eigenschappen Krachten:
 *  Zijn niet zichtbaar
 *  De gevolgen zijn (soms) zichtbaar

Gevolgen van krachten:
  •    Snelheid
  •    Richting
  •    Vormverandering  
  •         => Tijdelijk (elastisch)
  •         => Blijvend (plastisch)

Slide 2 - Slide

Nettokracht: Fres

Nettokracht = Resultante kracht (wat er effectief overblijft)
De nettokracht is de "optelsom" van alle krachten!

In gelijke richting: 
  • => Optellen
In tegengestelde richting: 
  • => Van elkaar af halen

Slide 3 - Slide

Zwaartekracht: Fz
Fz = m x g

Fz = Zwaartekracht (N)
m = massa (kg)
g = valversnelling (N/kg of m/s2) (binas!!)

LET OP!!! massa is GEEN gewicht

Slide 4 - Slide

Oplossen van een rekenvraag!
Gegevens:
  • Deze haal je uit de tekst / afbeelding / Binas
Gevraagd:
  • Kijk wat er gevraagd wordt en in welke eenheid!
Formule:
  • Noteer de formule (zoek evt op in de binas)
Uitwerking:
  • Laat zien hoe je tot een antwoord komt; invullen van de formule
Antwoord: 
  • Geef het antwoord weer; let op de juiste eenheid

Slide 5 - Slide

Wat is de formule om de zwaartekracht uit te rekenen?
A
Fz = m + g
B
Fz = m x g
C
Fz = m / g
D
Fz = m - g

Slide 6 - Quiz

Opdracht:




Een PlayStation weegt 4500 gram
Bereken de zwaartekracht op de PlayStation

Denk aan de juiste EENHEID!

                  Hoe pak je dat aan!

Gegevens:
  • m = 4500 g = 4,5 kg 
  • g = 10 N/kg
Gevraagd:
  • Fz = ? N
Formule:
  • Fz = m x g
Uitwerking:
  • Fz = 4,5 x 10 = 45 N
Antwoord:
  • Dus de zwaartekracht is 45 Newton

Slide 7 - Slide

Fz = m x g
Hoe bereken je de massa?
A
m = Fz x g
B
m = Fz : g
C
m = g : Fz
D
m = Fz - g

Slide 8 - Quiz

krachtenschaal

Slide 9 - Slide

De lengte van de pijl is
3 cm, en de zwaartekracht
is 12 N.
wat is de krachtenschaal?
A
1 cm ≜ 3 N
B
1 cm ≜ 6,1 N
C
1 cm ≜ 4 N
D
1 cm ≜7N

Slide 10 - Quiz

H3.4 Momentenwet
  • Hefboomregel; werkkracht x werkarm = lastkracht x lastarm 
  • Formule:      
  •     M1   =   M2
  • F1 x l1 = F2 x l2   
  • F1 x 3,0 = 10 x 12
  •     F1 x 3 = 120
  • F1 = 120 : 3 = 40 N
  • Antwoord: De kracht op de spijker is 40 Newton 
  • arm 4x kleiner => kracht 4x groter


Slide 11 - Slide

Kruiwagen met stenen
a) Waar zit het draaipunt?
b) Waar zitten de twee krachten?
c) Lengte arm v/d last (stenen)
  • 20 cm (= 0,20 m)
d) Lengte arm v/d spierkracht
  • 20 + 120 = 140 cm (= 1,40 m)
e) Massa stenen en kruiwagen = 95 kg, wat is de zwaartekracht hierop.
  • G: m = 95 kg ; g = 10 N/m2
  • G: Fz = ? N
  • F: Fz = m x g
  • U: Fz = 95 x 10 = 950 N
  • A: De zwaartekracht is 950 N
f) Wat is de spierkracht om de kruiwagen op te tillen?
  • G:   F1 = 950 N ; L1 = 20 cm
  •        F2 = ? N     ; L2 = 140 cm
  • F:    F1 x L1  = F2 x L2
  • U:   950 x 20 = F2 x 140
  •          19 000 = F2 x 140
  •  A:     F2 = 19 000 : 140 = 136 N

Slide 12 - Slide

H3.5 Katrollen en takels
Waarom een katrol?
  • maakt tillen makkelijker 

Verschil Katrol en Takel?
  • Een takel is een combinatie van                                           twee of meer katrollen 
  • => kracht wordt verdeeld

Slide 13 - Slide

De vaste katrol

Een vaste katrol zit VAST


Een vaste katrol draait de kracht om =>

  • Richting veranderd én de
  • grootte v/d kracht veranderd NIET


Slide 14 - Slide

De losse katrol
  • Einde touw zit vast!

  • Een losse katrol maakt ons sterker.

  • De last wordt verdeeld over het aantal touwen waaraan de katrol hangt.

Slide 15 - Slide

Takel
Combinatie van twee of meer katrollen (vast en los)
Voordeel:
  • De last wordt verdeeld over de touwen 
Nadeel:
  • Wat je wint aan kracht verlies je aan afstand; Dus 1 meter omhoog => 2 meter touw inhalen

Slide 16 - Slide

Regels
Als het voorwerp aan "N" stukken 
touw hangt, wordt de hijskracht 
"N" x zo groot én de hijsafstand 
"N" x zo klein

De last/kracht wordt verdeeld over 
"N" stukken touw boven gewicht
1 touw
1 m ophoog = 1 m inhalen
F = 24 : 1 = 24 N
2 touwen
1 m ophoog = 2 m inhalen
F = 24 : 2 = 16 N
3 touwen
1 m ophoog = 3 m inhalen
F = 24 : 3 = 8 N
3 touwen
1 m ophoog = 3 m inhalen
F = 24 : 3 = 8 N
4 touwen
1 m ophoog = 4 m inhalen
F = 24 : 4 = 6 N

Slide 17 - Slide

Voorbeelden van Druk in de natuurkunde

Slide 18 - Slide

Druk berekenen:
druk hangt af van kracht en oppervlakte 
kracht
Kracht (F) berekenen je met de volgende formule:

F = m x g 

F = kracht in Newton (N)
m = massa in kilogram (kg)
g = valversnelling in newton per kg (N/kg), deze is op aarde altijd 10 N/kg
eenheden
De druk kan je berekenen in verschillende eenheden.
1 Pa = 1 N/m2 = 0,0001 N/cm2

Slide 19 - Slide

Eric is 66 kg. De zolen van zijn schoenen hebben elk een oppervlak van 300 cm2. 
Hoe groot is de druk die Eric op de grond uitoefent als hij met beide schoenen op de grond staat? Schrijf de berekening op.

Gegevens:
  • m = 66 kg => 
  • Fz = 66 x 10 = 660 N
  • A = 2 x 300 cm2 = 600 cm2
Gevraagd:
  • p = ? N/cm2
Formule:
  • p = F : A
Uitwerking:
  • p = 660 : 600 = 1,1 N/cm2
Antwoord:
  • De druk is 1,1 N/cm2

Slide 20 - Slide

Een vrachtwagen voor zwaar transport mag ieder wiel maximaal 18 kN belasten. De vrachtwagen vervoerd een zwaar onderdeel met een massa van 50 ton (50 000 kg). Daarvoor gebruiken ze een vrachtwagencombinatie met een groot aantal assen. Aan iedere as zitten vier wielen. Hoeveel assen moeten er minimaal aan deze vrachtwagencombinatie zitten?
Gegevens/gevraagd:
  • m = 50 000 kg   ;   g = 10 N/m2
  • iedere as heeft 4 wielen
  • max belasting per as = 4 x 18 kN = 72 kN
  • Hoeveel assen minimaal nodig?
Formule/uitwerking:
  • Fz = m x g = 50 000 x 10 = 500 000 N = 500 kN
  • Aantal assen = 500 kN : 72 kN = 6,9 
Antwoord:
  • Dus er zijn minimaal 7 assen nodig

Slide 21 - Slide

En nu aan de slag met H3.8

  • "zelf oefenen" in learnbeat (H3.8)
  • De docent gaat controleren wat je online gedaan hebt.

Kijk ook de gemaakte opdrachten uit het boek na!

Volgende week extra rekenopdrachten + Oefentoets

Slide 22 - Slide