This lesson contains 22 slides, with interactive quizzes and text slides.
1e naamval: onderwerp
wie/wat + gezegde
3e naamval: meewerkend voorwerp
aan/voor wie?
4e naamval: lijdend voorwerp
wie/wat + onderwerp + gezegde
Aan wie heb je de foto gegeven?
Wem hast du das Foto gegeben.