5v les 1 03-09

Le jeudi 5 septembre
1 / 15
next
Slide 1: Slide
FransMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 1

This lesson contains 15 slides, with interactive quiz and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Le jeudi 5 septembre

Slide 1 - Slide

Plan du cours
1. Les buts (doelen) de l'unité 1 + les buts du cours
2. Prononciation des mots 1 p.107
3. Au travail: ensemble + en autonomie
4. Parijsopdracht
5. Doelen bereikt? 

Slide 2 - Slide

1a. Les buts de l'unité 1
Doelen van unité 1: Passions
-De vier vaardigheden oefenen (écouter, lire, écrire, parler),
-Het verleden tijd (herhaling),
-De werkwoorden: op er + aller, avoir, être en faire,
-Het bijvoeglijk naamwoord en het bijwoord.
Je kan vertellen wat je deze zomer hebt gedaan/gezien etc op B1 niveau

Slide 3 - Slide

1b. Les buts du cours
Unité 1: Passions 
Doel van de les: Je kan een tekst begrijpen.
-Regarder: Je kan een korte film volgen.
-Lezen: Je kan belangrijke feitelijke informatie begrijpen. 





Slide 4 - Slide

2. Prononciation
Prends ton livre à la page 107 et lis les mots "Regarder". 
Attention à la prononciation.

Slide 5 - Slide

3. Au travail !
Ensemble:
Nous lisons ensemble la page 9.
Fais: REGARDER ex. 2(k) à 4(k)
Note des mots inconnus (20) dans ton cahier (F-N)

Travail individuel:
-Fais: LIRE ex. 7 à 9 + faire la liste des 20 mots




timer
8:00

Slide 6 - Slide

4. Parijsopdracht
-Op deze poster werken jullie jullie curiosité en het interview uit. -Jullie maken ook een samenvatting van wat jullie die week gedaan en gezien hebben. 
-Laat de foto’s die je die week gemaakt hebt en met illustraties zien.
 Vóórdat je alles definitief op de poster plakt, éérst ter goedkeuring je teksten aan mij laten zien!

Slide 7 - Slide

4. Quiz: les mots pensum 1.2
Prends un tableau blanc et participe au quiz.

Schrijf de vertaling van het woord dat je hoort. 

Bonne chance! :)

Slide 8 - Slide

5. Wat heb je tijdens de les geleerd?

Slide 9 - Open question

Les buts du cours
Unité 1: Bonjour !
Doel van de les: Je kunt een vlog/ korte tekst begrijpen.
Kijken: een vlog begrijpen over David die zichzelf voorstelt.
Lezen: een tekst begrijpen over personen en hun omgeving.
Woordenschat: apprendre 1 en 2 oefenen.

Heb je de doelen van de les behaald? 



Slide 10 - Slide

Grammaire I: Het bijvoeglijk naamwoord
Kijk naar de voorbeelden en beantwoord de vragen. 
J'habite dans un petit village. Tu habites dans un appartement moderne et mes parents habitent dans un quartier tranquille.

Wat is de rol van een BN in een zin?
Waar is de plek van een BN in een zin in het Frans? Zijn er uitzonderingen? 

Slide 11 - Slide

Het bijvoeglijk naamwoord (blz. 39-41)
1. Een BN zegt iets over een zelfstandig naamwoord. 
-> Bijv.: Le livre bleu. Bleu is een BN, het zegt iets over het boek.
 
2. De vorm van het BN is veranderlijk. 
-Vrouwelijk enkelvoud: +e (meestal). Bijv.: La maison bleue.
Let op! -e blijft -e / -er  wordt -ère/ -f wordt -ve/ -x wordt -se
!! Dubbele medeklinker: -el = -elle/ -on = -onne/ -en = -enne


Slide 12 - Slide

Het bijvoeglijk naamwoord (blz. 39-41)
-De afwijkende en onregelmatige BN (zie blz. 40)
-> beau = belle, nouveau = nouvelle, long = longue, vieux=vieille..
3. Mannelijk + vrouwelijk meervoud: +s (meestal)
-Let op: -s blijft -s (bijv. gris, gros...)/ -x blijft -x (Bijv. heureux...)
                 -al wordt -aux (bijv. animal/animaux)
                 -eau wordt -eaux (bijv. beau/beaux..)
-2 uitzonderingen: de kleuren marron en orange hebben 1 vorm

Slide 13 - Slide

Het bijvoeglijk naamwoord (blz. 39-41)
-3 speciale vormen: beau, nouveau en vieux
-> voor een klinker/stomme h= bel, nouvel, vieil
Bijv.: un bel homme, un nouvel appartement, un vieil ami.

-De plaats van een BN in een zin is meestal achter het ZN
Behalve 17 BN die altijd vóór het ZN moeten zijn (zie blz. 41).
->beau, bon, joli, haut, long, petit, jeune, vieux, grand, gros...

Slide 14 - Slide

Grammaire I: Het bijvoeglijk naamwoord
Vul de goede vorm/ plek van het BN in.
1. Tu as des ___________ cheveux ___________. (lang)
2. J'ai les _________ yeux _________. (bruin)
3. Elle habite dans une ____________ maison __________ (mooi).
4. Marie vit dans une ___________ ville _________ (groot).
5. Nous avons un __________ jardin __________ (groen).
6. Boaz a deux ________ vélos ________ (nieuw).

Slide 15 - Slide