Formuleren - §7 Verbanden aanbrengen tussen zinnen

Welkom!
Telefoon in de telefoontas? Ga dan lekker zitten.

Leg klaar op je tafel: je boek, schrift en een pen.

Pak je leesboek en ga lekker lezen.
1 / 14
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 2

This lesson contains 14 slides, with text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Welkom!
Telefoon in de telefoontas? Ga dan lekker zitten.

Leg klaar op je tafel: je boek, schrift en een pen.

Pak je leesboek en ga lekker lezen.

Slide 1 - Slide

LEZEN 
timer
15:00

Slide 2 - Slide

Doel en planning
Doel van de les: aan het einde van de les kun je verbanden aanbrengen tussen zinnen.

Planning van de les:
- lezen
- uitleg Formuleren §7
- aan de slag met formuleren

Slide 3 - Slide

Maak hier één zin van
Ik heb bij vier van de acht vragen niets ingevuld. Ik heb vast een onvoldoende.

Slide 4 - Slide

Verbanden
tussen zinnen
  • Een duidelijke tekst bestaat uit zinnen die met elkaar verbonden zijn. Je kunt verbanden leggen door middel van signaalwoorden

Slide 5 - Slide

Zinnen binnen een tekst houden vaak verband met elkaar.
Een tekst is voor een lezer of luisteraar beter te volgen als de schrijver/spreker de verbanden tussen (en binnen) de zinnen duidelijk aanbrengt.

Je kunt op twee manieren verbanden aanbrengen:
  • Verwijswoorden
  • Signaalwoorden


§7 Verbanden aanbrengen in zin
Formuleren §7 (blz. 246-247)

Slide 6 - Slide

Door middel van verwijswoorden, die terug- of vooruitwijzen naar een woord of (een deel van) een zin. Er zijn verschillende soorten verwijswoorden:

- Persoonlijke voornaamwoorden, zoals: hij, hem, zij, ze, haar, hen, hun;
- Bezittelijke voornaamwoorden, zoals: zijn, haar, hun;
- Aanwijzende voornaamwoorden, zoals: deze, die, dit, dat;
- Bijwoorden, zoals: daar, waar, toen, zo;
- Waar + voorzetsel of voorzetsel + wie, zoals waarmee, waarover, met wie, over wie;
- Betrekkelijke voornaamwoorden, zoals: die, dat, wie, wat.





§7 Verbanden aanbrengen in zin
Formuleren §7 (blz. 246-247)

Slide 7 - Slide

Door middel van signaalwoorden. 





§7 Verbanden aanbrengen in zin
Formuleren §7 (blz. 246-247)

Slide 8 - Slide

'Met wie' of 'waarmee'
Om naar personen te verwijzen, is zowel 'met wie' als 'waarmee' correct. Het is aan te bevelen om in formele geschreven taal, bijvoorbeeld in zakelijke teksten, 'met wie' te gebruiken als je naar personen verwijst. 
Dit wordt beschouwt als de meest verzorgde. 
In gesproken taal en in informele geschreven taal is naast 'met wie' ook 'waarmee' gebruikelijk.

Slide 9 - Slide

'Met wie' of 'waarmee'
Zag je die jongen [...] ik daarnet stond te praten? Dat is dus Jochem.

Slide 10 - Slide

'Met wie' of 'waarmee'
Zag je die jongen  met wie ik daarnet stond te praten? Dat is dus Jochem.

Slide 11 - Slide

met wat of dat
‘dat’ en ‘wat’ 
Het is afhankelijk van de bepaaldheid van het zelfstandig naamwoord. 
Het woord ‘dat’ wordt gebruikt als je verwijst naar een bepaald zelfstandig naamwoord. Voor onbepaalde verwijzingen gebruik je daarentegen ‘wat’. Dit leidt bijvoorbeeld tot de volgende zinnen:

Het boek dat hij heeft gekocht, heeft een blauwe kaft.
Er is nog maar weinig over wat we kunnen vervoeren.

In de eerste zin is ‘het boek’ een bepaald object, dus verwijs je ernaar met ‘dat’. In de tweede zin is onduidelijk wat dat ‘weinig’ precies inhoudt, waardoor je hier het betrekkelijke voornaamwoord ‘wat’ hoort te gebruiken.

Slide 12 - Slide

met wat of dat
Volgens onze mentor blijft de halve klas zitten als we zo doorgaan, [...] natuurlijk erg overdreven is.

Slide 13 - Slide

Maken Formuleren § 7 
Nieuw Nederlands blz 246 § 7:  1+2

Slide 14 - Slide