les 47 Formuleren §5 Bij elkaar zetten wat bij elkaar hoort en §6 variëren in zinslengte

les 47
Formuleren §7 verbanden aanbrengen tussen zinnen
1 / 11
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

This lesson contains 11 slides, with text slides.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

les 47
Formuleren §7 verbanden aanbrengen tussen zinnen

Slide 1 - Slide

Hallo 2Vd
Pak je spullen alvast (leesboek) en Nieuw Nederlands + schrift. Ga zitten volgens het klassenschema.
timer
10:00
Wat gaan we doen vandaag?
  • 10 min lezen (Stiefkind) p. 39
  • Nakijken §2 en §3
  • uitleg §7 
  • Zelfstandig werken

Slide 2 - Slide

Wat weet je nog?
timer
2:00
1. Welke zin is beter en waarom?
1. Tim heeft een waakzame en een hele grote hond.
2. Tim heeft een waakzame hond die heel groot is.
2. Kan je onderstaande krantenkop verbeteren?

Slide 3 - Slide

Leerdoelen


Ik weet/kan...
  • zinnen zo formuleren dat woorden die bij elkaar horen bij elkaar staan.
  • variëren in zinslengte om mijn tekst aantrekkelijker te maken
  • verbanden aanbrengen tussen zinnen met verwijs- en signaalwoorden.

Slide 4 - Slide

Verbanden
tussen zinnen
  • Een duidelijke tekst bestaat uit zinnen die met elkaar verbonden zijn. Je kunt verbanden leggen door middel van signaalwoorden

Slide 5 - Slide

Zinnen binnen een tekst houden vaak verband met elkaar.
Een tekst is voor een lezer of luisteraar beter te volgen als de schrijver/spreker de verbanden tussen (en binnen) de zinnen duidelijk aanbrengt.

Je kunt op twee manieren verbanden aanbrengen:
  • Verwijswoorden
  • Signaalwoorden


§7 Verbanden aanbrengen in zin
Formuleren §7 (blz. 246-247)

Slide 6 - Slide

Door middel van verwijswoorden, die terug- of vooruitwijzen naar een woord of (een deel van) een zin. Er zijn verschillende soorten verwijswoorden:

- Persoonlijke voornaamwoorden, zoals: hij, hem, zij, ze, haar, hen, hun;
- Bezittelijke voornaamwoorden, zoals: zijn, haar, hun;
- Aanwijzende voornaamwoorden, zoals: deze, die, dit, dat;
- Bijwoorden, zoals: daar, waar, toen, zo;
- Waar + voorzetsel of voorzetsel + wie, zoals waarmee, waarover, met wie, over wie;
- Betrekkelijke voornaamwoorden, zoals: die, dat, wie, wat.





§7 Verbanden aanbrengen in zin
Formuleren §7 (blz. 246-247)

Slide 7 - Slide

Door middel van signaalwoorden. Vwo heeft nog 2 extra verbanden.





§7 Verbanden aanbrengen in zin
Formuleren §7 (blz. 246-247)

Slide 8 - Slide

Zelf oefenen
Cursus 6 Formuleren §5 en §6
Wat: Opdracht 2 en 3 p. 247
Hoe:  Individueel en met je buur.
Hulp: Theorie uit je boek, docent.
Tijd: 15 min.
Uitkomst: Geoefend met de verschillende tips die helpen om een goede tekst te schrijven (synoniemen, opbouw, zinslengte, zinsverbanden etc.)
Klaar?
Lezen in je leesboek
of huiswerk
timer
15:00

Slide 9 - Slide

Leerdoelen


Ik weet/kan...
  • zinnen zo formuleren dat woorden die bij elkaar horen bij elkaar staan.
  • variëren in zinslengte om mijn tekst aantrekkelijker te maken
  • verbanden aanbrengen tussen zinnen met verwijs- en signaalwoorden.

Slide 10 - Slide

Fijne dag!
Ruim rustig je spullen op en blijf zitten tot de bel gaat

Slide 11 - Slide