Gram. 28B: Participium als aanvulling bij werkwoorden van ‘waarneming’, ‘weten’ en ‘gevoel’
Het participium komt in alle naamvallen voor als aanvulling bij werkwoorden:
a. Bij werkwoorden van waarneming, zoals ὁράω zien, αἰσθάνομαι bemerken, ἀκούω horen, πυνθάνομαι vernemen:
οὕτω δὴ ὤφθη γυνὴ οὖσα zo dus werd gezien dat zij een vrouw was.
b. Bij werkwoorden van weten, inzien, en aantonen, zoals ἐπίσταμαι weten, γιγνώσκω (leren) kennen, μανθάνω leren, ἀποδείκνυμι aantonen, ἐλέγχω bewijzen:
Ἡρακλείδης ἤλεγχε τὴν πρόφασιν ἀπάτην οὖσαν Herakleides bewees dat het excuus bedrog was.
c. Bij werkwoorden die een emotie uitdrukken, zoals αἰδέομαι zich schamen, ἥδομαι en χαίρω blij zijn, ἄχθομαι zich ergeren, en ook bij ἀνέχομαι verdragen:
ἔχαιρε τῷ υἱῷ νικῶντι zij was blij dat haar zoon won.