regeling en waarneming

regeling en waarneming
1 / 43
next
Slide 1: Slide
BiologieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

This lesson contains 43 slides, with interactive quizzes, text slides and 4 videos.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

regeling en waarneming

Slide 1 - Slide

legenda
dik gedrukte woorden zijn belangrijke begrippen.
onderstreepte woorden of zinnen zijn links klik hierop voor extra uitleg.

Slide 2 - Slide

Slide 3 - Video

milleu
het bloed en het weefselvloeistof vormt samen het interne milleu van een dier.

alles daarom heen is het externe milleu.

homeostase betekent het stabiel houden van het interne milleu. 
gebeurt dit niet zal het dier komen te overlijden

Slide 4 - Slide

homeostase
het stabiel houden van het interne milleu gebeurt doormiddel van regelsystemen. hierbij moet energie en stoffen worden aangevoerd en afgevoerd.


een sensor meet een waarde->deze geeft positive feedback aan het controlecentrum (controleerd de waarde)-> het controlecentrum geeft positive feedback aan de effector (deze zal een hormoon aanmaken of een reactie starten)-> effect vind plaats en geen negatieve feedback aan de sensor (waarde veranderd)

Slide 5 - Slide

hypothalamus
de hypothalamus is de belangrijkste controlecentrum. deze voert de hypofyse aan (hoofdhormoonklier).

hypofyse regelt: de schildklier, de bijnier, testes(teelballen) en ovaria( eierstokken)

het velengde merg (hersenstam) regelt: ademhaling, hartslag en spijsvertering.

het ortosympatische zenuwstelsel kan dit juist veranderen.
denk hierbij aan een verscnelde of vertraagde ademhaling en hartslag en een verlaagde spijsvertering.
adreline heeft het zelfde effect.

Slide 6 - Slide

hypofyse
de hypothalamus geeft neurotsiche eiwitten af dit zorgt voor aanmaak van hormonen in de hypofyse.
achterkwab maakt ADH aan
voorkwab maakt TSH, ACHT, FH EN LH aan maar ook groeihormoon.

TSH=schildklierhormoon
ACHT=bijnierhormoon
FH= follikel groeiend hormoon (ei "rijping")
LH=gele lichaam hormoon

Slide 7 - Slide

links extra uitleg ( klik op de zin)

Slide 9 - Slide

waterregeling. 
ADH komt in het bloed via de achterkwab van de hypofyse.
ADH regelt de osmotische waarde van het bloed.

ADH wordt pas gemaakt na een seintje van de osmotische receptoren (ontvangers/verwerkers) en de bloeddruk receptoren in de hypotalumus.

Slide 10 - Slide

hoe werkt ADH?

Slide 11 - Slide

thyroxine
thyroxine regelt de stofwisseling in de cellen. mensen met teveel thyroxine worden mager.
skelet ontwikkeling van een kind wordt ook gestimuleerd door thyroxine.

hypothalamus krijgt negative feedback van het verteringsstelsel. -> maakt TRH aan.

TRH komt voor de voorkwab hypofyse en gaat TSH maken .

TSH  komt bij de schildklier en maakt Thyrooxine aan. dit versneld verbranding, bloeddruk en ontwikkeling.

Slide 12 - Slide

bloedsuiker
glycogeen: lever zet glucose om in glycogeen (dit is beter verhoogt osmotische waarde in cellen niet).
glucose: suiker verbinding. dit bepaald de bloedsuiker in je lichaam.

de alvleesklier maakt insuline aan dit gebeurt in de eilandjes van langerhans. maar maakt ook glucagon aan.
insuline:  verlaagd de bloedsuikerspiegel. insuline werkt als een sleutel op een cel. ze openen de toegang voor glucose in de cellen (dit is nodig voor verbranding).
glugacon: verhogen bloedsuiker. glugacon zet glycogeen wat opgeslagen ligt in de levercellen om tot glucose.


Slide 13 - Slide

bloedsuiker

Slide 14 - Slide

zenuwcel
prikkel (signaal) komt binnen bij de dendriet. deze loopt via de soma naar de axon. via de axon einde wordt hij met synapsen verplaats naar de volgende zenuwcel.

Slide 15 - Slide

de hersenen

Slide 16 - Slide

Slide 17 - Video

Slide 18 - Video

Slide 19 - Video

Waarom hebben hormoonklieren geen afvoerbuizen?
A
Hormonen worden rechtstreeks aan de cellen af gegeven
B
Hormonen worden aan het bloed af gegeven
C
Hormonen worden via zenuwbanen geleid
D
Ze hebben wel afvoerbuizen

Slide 20 - Quiz

Wat regelen je hormonen niet?
A
Slaap
B
Temperatuur
C
Bewegen
D
Voortplanting

Slide 21 - Quiz

De anticonceptiepleister of de ‘plakpil’ is een voorbehoedmiddel. In de pleister bevinden zich bepaalde hormonen die via de huid in het bloed worden opgenomen. Deze hormonen beïnvloeden de werking van de eierstokken.
De hormonen in de anticonceptiepleister beïnvloeden de werking van de eierstokken.
Welke andere hormonen beïnvloeden vooral de werking van de eierstokken?
A
hormonen uit de bijnier
B
hormonen uit de hypofyse
C
hormonen uit de schildklier
D
hormonen uit de alvleesklier

Slide 22 - Quiz

Alle organen reageren op alle hormonen
A
Juist
B
onjuist

Slide 23 - Quiz

Cellen in de alvleesklier 
die hormonen maken
Stoffen in het bloed die de werking van bepaalde organen regelen
Hormoon dat in de 
bijnieren wordt gemaakt
Klieren die adrenaline maken
Orgaanstelsel in het lichaam dat uit een aantal hormoonklieren bestaat
eilandjes van Langerhans
hormonen
adrenaline
hormoonstelsel
bijnieren

Slide 24 - Drag question

Suikerziekte
Iemand met suikerziekte heeft hormonen nodig. Deze hormonen worden in het bloed ingespoten. Zulke hormonen kunnen niet als pillen worden ingenomen. Dan zouden ze in de maag worden afgebroken.

9 Welke uitspraak over deze hormonen is juist

A
Deze hormonen zijn eiwitten
B
Deze hormonen zijn koolhydraten
C
Deze hormonen zijn vetten
D
Deze hormonen zijn vitaminen

Slide 25 - Quiz

Dendrieten geven in zenuwcellen het signaal van het cellichaam door naar de synaps
A
Waar
B
Niet waar

Slide 26 - Quiz

Van welke typen zenuwcellen bevinden zich uitlopers in deel 6?
A
bewegingszenuwcellen
B
gevoelszenuwcellen
C
bewegingszenuwcellen en gevoelszenuwcellen

Slide 27 - Quiz

Wat bevindt zich in de schors van de grote hersenen?
A
Uitlopers van zenuwcellen
B
Cellichamen van zenuwcellen
C
Gevoelszenuwcellen
D
Bewegingszenuwcellen

Slide 28 - Quiz

Je hoort leuke muziek. Hiervan ben je je bewust op moment dat ...
A
je gehoorzintuig de prikkel waarneemt
B
je gehoorzintuig de prikkel omzet in impulsen
C
de impulsen over de zenuw naar de hersenen gaan
D
de impulsen door de hersenen zijn verwerkt

Slide 29 - Quiz

Het autonome zenuwstelsel bestaat uit 2 delen: parasympatisch en orthosympatisch.

Zit er in elk orgaan van elk deel een zenuw?
A
ja
B
nee

Slide 30 - Quiz

Stel de zenuw bij punt 2 gaat kapot wat kan hiervan het gevolg zijn?
A
geen gevoel meer in de linker arm
B
een deel van de spieren in de linker arm is verlamd
C
geen gevoel meer in de rechterarm
D
een deel van de spieren in de rechter arm is verlamd

Slide 31 - Quiz

Stel dat de zenuw op plek 2 onderbroken wordt. Wat kan hiervan het gevolg zijn?
A
geen gevoel meer in de linker arm
B
een deel van de spieren in de linker arm is verlamd
C
geen gevoel meer in de rechterarm
D
een deel van de spieren in de rechter arm is verlamd

Slide 32 - Quiz

Anna zegt dat alleen in een gemengde zenuw de uitlopers omgeven zijn door een isolerend laagje.
Emina zegt dat bewegingszenuwen alleen uitlopers van bewegingszenuwcellen bevatten.
A
Alleen Anna heeft gelijk
B
Alleen Emina heeft gelijk
C
Beide hebben ze gelijk
D
Geen van beide gelijk

Slide 33 - Quiz

Wat is de functie van de bindweefsellaag om een zenuw?
A
de uitlopers van elkaar isoleren
B
impulsen geleiden van en naar het cellichaam
C
zorgen voor een bescherming van de zenuw

Slide 34 - Quiz

Wat is een impuls
A
een elektrisch signaaltje door een zenuw
B
een verandering in de omgeving
C
een verandering in de omgeving die je kunt waarnemen
D
een elektrisch signaaltje door de zenuw die je kunt waarnemen

Slide 35 - Quiz

7 Een zenuw is een bundel van lange uitlopers van zenuwcellen.


A
Juist
B
Onjuist

Slide 36 - Quiz

Vanuit je gehoororgaan loopt de gehoorzenuw naar het centrale zenuwstelsel.
Wat voor zenuw is de gehoorzenuw?

A
een bewegingszenuw
B
een gevoelszenuw
C
een gemengde zenuw

Slide 37 - Quiz

Dit is een ...
A
Bewegingszenuwcel
B
Gevoelszenuwcel
C
Schakelcel
D
Zenuw

Slide 38 - Quiz


Dit is een ...
A
Bewegingszenuwcel
B
Gevoelszenuwcel
C
Schakelcel
D
Zenuw

Slide 39 - Quiz

Hoe reageert je lichaam op een prikkel?
A
prikkel-bericht-hersenen-reactie
B
prikkel-reactie
C
prikkel-bericht-zenuw-hersenen-bericht-zenuw-reactie
D
reactie-prikkel-zenuw-hersenen

Slide 40 - Quiz


Dit is een ...
A
Bewegingszenuwcel
B
Gevoelszenuwcel
C
Schakelcel
D
Zenuw

Slide 41 - Quiz

Een goede beschrijving voor een reflex is ...
A
zintuig - ruggenmerg - hersenen - zenuw - spier
B
zintuig - zenuw - ruggenmerg - zenuw - spier
C
zintuig - zenuw -ruggenmerg - hersenen - spier
D
zintuig - ruggenmerg - zenuw - spier

Slide 42 - Quiz

Wat is de (biologische) term voor de hormonale regeling zoals die door de pijlen 1 en 2 in bron 1 wordt aangegeven?

HT = hypothalamus
H = hypofyse
S = schildklier
A
Positieve feedback
B
Negatieve feedback
C
Regeling
D
Doorstroming

Slide 43 - Quiz