In welke bloedsomloop wordt zuurstof opgenomen en koolstofdioxide afgegeven?
A
Grote bloedsomloop
B
Kleine bloedsomloop
C
Midden bloedsomloop
D
Krans bloedsomloop
1 / 39
next
Slide 1: Quiz
BiologieMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 4
This lesson contains 39 slides, with interactive quizzes and text slide.
Items in this lesson
In welke bloedsomloop wordt zuurstof opgenomen en koolstofdioxide afgegeven?
A
Grote bloedsomloop
B
Kleine bloedsomloop
C
Midden bloedsomloop
D
Krans bloedsomloop
Slide 1 - Quiz
Tot welke bloedsomloop hoort de longslagader?
A
Kleine bloedsomloop
B
Grote bloedsomloop
Slide 2 - Quiz
A
Kleine bloedsomloop
B
Grote bloedsomloop
Slide 3 - Quiz
Hoort nummer 1 bij de grote of de kleine bloedsomloop?
A
kleine bloedsomloop
B
grote bloedsomloop
Slide 4 - Quiz
Bij welke bloedsomloop horen de armslagaders?
A
Bij de grote bloedsomloop
B
Bij de kleine bloedsomloop
C
Bij de kleine en de grote bloedsomloop
D
Die behoren niet tot de bloedsomloop
Slide 5 - Quiz
nr. 2
1
2
3
4
5
6
A
zuurstof arm
kleine bloedsomloop
B
zuurstof rijk
kleine bloedsomloop
C
zuurstof arm
grote bloedsomloop
D
zuurstof rijk
grote bloedsomloop
Slide 6 - Quiz
Hoe worden de kleine en de grote bloedsomloop samen genoemd?
A
bloedvatenstelsel
B
bloedvaten
C
dubbele bloedsomloop
D
hebben geen naam
Slide 7 - Quiz
Het bloed van een baby moet worden onderzocht. De verpleegkundige haalt 2 mL bloed uit haar armader.
Is het afgenomen bloed zuurstofarm of zuurstofrijk? En wordt dit bloed uit de grote of uit de kleine bloedsomloop gehaald?
A
zuurstofarm bloed uit de grote bloedsomloop
B
zuurstofarm bloed uit de kleine bloedsomloop
C
zuurstofrijk bloed uit de grote bloedsomloop
D
zuurstofrijk bloed uit de kleine bloedsomloop
Slide 8 - Quiz
Waaruit bestaat het bloedvatenstelsel?
A
Hart en bloedvaten
B
Hart en Longen
C
Bloedvaten en Longen
D
Hart, bloedvaten en Longen
Slide 9 - Quiz
Welke bloedvaten hebben de dikste wand?
A
slagaders
B
aders
C
haarvaten
Slide 10 - Quiz
Deze bloedvaten hebben kleppen
A
slagaders
B
haarvaten
C
Aders
Slide 11 - Quiz
Witte bloedcellen blijven alleen binnen de bloedvaten
A
Juist
B
Onjuist
Slide 12 - Quiz
Hoe heet het vloeibare deel van je bloed in de bloedvaten
A
weefselvloeistof
B
bloedplasma
C
lymfe
Slide 13 - Quiz
In welke bloedvaten vindt opname en afgifte van stoffen plaats?
A
Aders
B
Slagaders
C
Haarvaten
Slide 14 - Quiz
Wat is de functie van een lymfeknoop?
A
Lymfe verzamelen
B
Lymfe zuiveren
C
Lymfe afbreken
D
Lymfe opnemen
Slide 15 - Quiz
In welk of welke typen vocht kunnen antistoffen voorkomen?
A
Alleen in bloed
B
In bloed, lymfe en weefselvloeistof
C
In bloed en lymfe
D
In bloed, lymfe, weefselvloeistof en traanvocht
Slide 16 - Quiz
Wat bevindt zich op plaats P?
A
bloed
B
lymfe
C
weefselvloeistof
Slide 17 - Quiz
Wat is Pus of etter?
A
Dode rode bloedcellen en ziekteverwekkers
B
Dode witte bloedcellen en dode rode bloedcellen
C
Dode witte bloedcellen en ziekteverwekkers
D
weefselvloeistof en lymfe
Slide 18 - Quiz
Welke ziekte valt niet alleen onder hart- en vaatziekte?
A
Beroerte
B
Hartinfarct
C
leefstijlziekte
D
Aderverkalking
Slide 19 - Quiz
Hoe heet de stof die zorgt voor hart- en vaatziekten?
A
Zetmeel
B
Cholesterol
C
Suiker
D
Pindakaas
Slide 20 - Quiz
Waarom is het krijgen van overgewicht gevaarlijk voor je lichaam?
A
Kans op hart en vaatziekten wordt vergroot
B
Het ziet er niet mooi uit
C
Je kan anorexia nervosa krijgen
D
Alle antwoorden zijn goed
Slide 21 - Quiz
Wat is GEEN risicofactor voor hart- en vaatziekten?
A
veel alcohol drinken
B
veel verzadigd vet eten
C
veel voedingsvezels eten
D
veel zout eten
Slide 22 - Quiz
Wat is de functie van de kransslagaders?
A
Zuurstof naar het hart brengen
B
Zuurstof bij het hart ophalen
C
Koolstofdioxide naar het hart brengen
D
Koolstofdioxide bij het hart ophalen
Slide 23 - Quiz
Wat scheidt de linker- en rechter harthelft?
A
Hart-tussenvlies
B
Hart-tussenspier
C
Hart-wand
D
Hart-tussenwand
Slide 24 - Quiz
In de Slagaders..
A
Stroomt zuurstofrijk bloed van het hart weg
B
Stroomt zuurstofarm bloed van het hart weg
C
Stroomt zuurstofrijk bloed naar het hart toe
D
Stroomt zuurstofarm bloed naar het hart toe
Slide 25 - Quiz
Het hart pompt het bloed rond met heel veel kracht. Welk gedeelte van het hart is het sterkst?
A
linkerboezem
B
linkerkamer
C
rechterkamer
D
rechterboezem
Slide 26 - Quiz
hoe vaak gaat het bloed door het hart bij de bloedsomloop?
A
1x
B
2x
C
3x
D
4x
Slide 27 - Quiz
via welk nummer komt zuurstofarm bloed het hart binnen
A
1
B
2
C
3
D
4
Slide 28 - Quiz
Waarom hebben we kleppen in het hart en aders?
A
Zodat het bloed niet terug kan stromen
B
Zodat het bloed wordt aangezogen
C
Zodat de slechte stoffen tegen gehouden worden
D
Zodat het hart niet harder moet kloppen
Slide 29 - Quiz
Hoe heet letter S?
A
darmader
B
leverslagader
C
leverader
D
poortader
Slide 30 - Quiz
11 (12) De poortader komt uit in de ...
A
Bovenste holle ader
B
Onderste holle ader
C
Rechterboezem
D
Lever
Slide 31 - Quiz
Drie bloedvaten zijn de leverader, de leverslagader en de poortader. In welk bloedvat of in welke bloedvaten is het bloed zuurstofrijk?
A
Alleen in de leverslagader
B
In de leverader en in de poortader
C
In de leverslagader en de poortader
Slide 32 - Quiz
Welke ader brengt zuurstofarm en voedselrijk bloed naar de lever?
A
Leverader
B
Poortader
C
Leverslagader
D
Deurader
Slide 33 - Quiz
examen opgaven
Slide 34 - Slide
Bloedgroepen bij katten Bij bepaalde kattenrassen komen twee verschillende bloedgroepen voor: bloedgroep A en bloedgroep B. Het gen voor bloedgroep A is dominant (R), dat voor bloedgroep B is recessief (r).
Wat is de bloedgroep van een kat die heterozygoot is voor deze eigenschap?
A
Bloedgroep A
B
Bloedgroep B
Slide 35 - Quiz
Bloedgroepen bij katten Bij katten komen twee verschillende bloedgroepen voor: bloedgroep A en bloedgroep B. Het gen voor bloedgroep A is dominant (R), dat voor bloedgroep B is recessief (r). Een poes van dit ras met bloedgroep A krijgt jongen van een kater met bloedgroep B. In het nest zijn drie katjes met bloedgroep A en twee katjes met bloedgroep B.
Wat is het genotype van de moederpoes?
A
RR
B
Rr
C
rr
Slide 36 - Quiz
Katten met bloedgroep B hebben veel anti-A in hun bloed. Katten met bloedgroep A hebben daarentegen maar weinig anti-B. Anti-A zit ook in de eerste moedermelk van een poes met bloedgroep B. Als jonge katjes deze melk drinken, komt anti-A via de darmwand in hun bloed terecht. Dit kan sterfte van katjes veroorzaken. Dit verschijnsel wordt FNI genoemd. Een poes met bloedgroep B krijgt jonge katjes. Alle katjes sterven door FNI. Welke bloedgroep hadden deze jonge katjes: bloedgroep A of bloedgroep B? Leg je antwoord uit.
Slide 37 - Open question
Toch niet ziek met hiv Sommige mensen hebben door hun gedrag een groot risico om besmet te worden met hiv. Dit virus verspreidt zich via bloedcellen die betrokken zijn bij de afweer. Deze cellen worden geïnfecteerd met het hiv en gaan na de voortplanting van het hiv-virus dood, waardoor de afweer van seropositieve mensen verzwakt.
Een persoon is seropositief en in zijn bloed bevinden zich hiv-DNA en antistoffen tegen hiv.
In welk bestanddeel van het bloed bevindt zich het hiv-DNA en in welk bestanddeel de antistoffen?
A
Hiv-DNA in rode bloedcellen, antistoffen in bloedplasma
B
Hiv-DNA in witte bloedcellen, antistoffen in bloedplasma
C
Hiv-DNA, in rode bloedcellen, antistoffen in witte bloedcellen
D
Hiv-DNA in witte bloedcellen, antistoffen in rode bloedcellen
Slide 38 - Quiz
Toch niet ziek met hiv Veel virussen maken wel ziek, maar worden op den duur door het lichaam met succes bestreden. Het organisme is daarna in de meeste gevallen immuun voor het virus.
Beschrijf op welke wijze een besmetting met deze virussen leidt tot immuniteit.