Introductie vak Nederlands 2022/2023

Introductie Nederlands
1 / 24
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo lwoo, b, kLeerjaar 1

This lesson contains 24 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

Items in this lesson

Introductie Nederlands

Slide 1 - Slide

Wat gaan we doen?


  • Voorstellen 
  • Bingo
  • Introductie Nederlands
  • Kijkje nemen in SOM (planner, boek)
  • Quiz Nederlands

Slide 2 - Slide

VOORSTELLEN
Meneer/meester Van Genderen
Docent Nederlands sinds drie jaar, vroeger altijd kok geweest.

Vader van twee dochters van 16 en 18
Heb een hondje genaamd Cor 

Kunnen jullie me twee dingen over 
jezelf vertellen?

Slide 3 - Slide

Nederlands
  • 3 uur in de week

  • 1 uur les in de bieb

Slide 4 - Slide

Wat heb je nodig voor Nederlands?
  • Altijd mee:
  • boek
  • Plenda
  • etui met pen
  • map/schrift
  • goed humeur

Slide 5 - Slide

BINGO

Slide 6 - Slide

Waar denk je aan bij
het vak Nederlands?

Slide 7 - Mind map

Slide 8 - Video

Slide 9 - Slide

Hoe heet deze schrijfster?
A
Thea Beckman
B
Annie M.G. Schmidt
C
Carry Slee
D
Mel Wallis de Vries

Slide 10 - Quiz

In welk land wordt geen Nederlands gesproken?
A
Aruba
B
België
C
Suriname
D
Luxemburg

Slide 11 - Quiz

Hoe heet de hoofdpersoon in het boek Het leven van een loser?
A
Bram Bootmans
B
Bram Botermans
C
Bram Boot
D
Bram Boterham

Slide 12 - Quiz

Hoeveel letters heeft het alfabet?

Slide 13 - Open question

Wat is de naam van het boek dat je gaat gebruiken voor het vak Nederlands?
A
Nederland, o Nederland
B
Een nieuw begin
C
Op niveau
D
Nieuw Nederlands

Slide 14 - Quiz

De woorden -de-, -het- en -een- zijn...
A
Lidwoorden
B
Werkwoorden
C
Voorzetsels
D
Zelfstandige naamwoorden

Slide 15 - Quiz

Hoe heet deze schrijver?
A
Jan Terlouw
B
Paul van Loon
C
Jacques Vriens
D
Arend van Dam

Slide 16 - Quiz

Uit welk liedje komt de zin: Oh, oh, oh, oh, oh, yeah, oh, oh, oh.
A
Hoe
B
Hoogste versnelling
C
Beauty & de brains
D
Sexy als ik dans

Slide 17 - Quiz

Wat is de afkorting van jullie docent Nederlands?
A
ITS
B
TIL
C
TIS
D
TIE

Slide 18 - Quiz

Wat is -fiets- voor een woord?
A
Zelfstandig naamwoord
B
Bijvoeglijk naamwoord
C
Werkwoord
D
Voorzetsel

Slide 19 - Quiz

In welke zin staat een bijvoeglijk naamwoord?
A
Ik fietste gisteren naar huis.
B
Mijn moeder en ik gaan boodschappen doen.
C
Ik wil later een rode auto.
D
Ik zit in de brugklas!

Slide 20 - Quiz

Wat verwacht je van het vak Nederlands?

Slide 21 - Open question

Heb je nog vragen over mij of over het vak Nederlands?

Slide 22 - Open question

Vakantiespel
  • Ik ben .... en het leukste dat ik in de vakantie heb gedaan is ....

  • Check: hebben jullie goed geluisterd?

Slide 23 - Slide

Tot de volgende keer!

Slide 24 - Slide