H2 het weer formatieve meting

Check H2
1 / 27
next
Slide 1: Slide
NatuurkundeMiddelbare schoolvmbo g, tLeerjaar 3

This lesson contains 27 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 40 min

Items in this lesson

Check H2

Slide 1 - Slide

Vandaag
-terugblik
-onderdruk-overdruk
-samen opdrachten maken par 2
-Quiz



Slide 2 - Slide

terugblik
Wie weet het nog?
- Het deeltjesmodel
-Hoge druk gebied-lage druk gebied?
Wanneer goed weer?
-Fase en faseovergangen
Van vast naar gas?
van gas naar vloeibaar?

Slide 3 - Slide

Slide 4 - Video

Manometer
Meet overdruk en onderdruk 
Meet de gasdruk!!

Absolute druk = buiten + overdruk
Absolute druk = buiten - onderdruk

Slide 5 - Slide




In een vliegtuig is op 10 km hoogte de luchtdruk te laag om goed te ademen. In een vliegtuig wordt de luchtdruk daarom op 850 mbar gebracht.
Op een hoogte van 10 km is de luchtdrukdruk ongeveer 35% van de luchtdruk op zeeniveau (1010 mbar).
Bereken de overdruk in de cabine op deze hoogte




Slide 6 - Slide

De luchtdruk is 35 % van 1010 = 353,5 mbar. De absolute druk is 850 mbar.
  absolute druk = luchtdruk + overdruk
  overdruk = absolute druk − luchtdruk = 850 − 353,5 = −496,5 mbar

Slide 7 - Slide

Pak je boek op blz 87

We maken samen de opdrachten

Slide 8 - Slide

Hoe komt het dat je een gas makkelijk kunt samenpersen (in bijvoorbeeld een bal of je fietsband)?

Slide 9 - Open question

Sleep de faseovergang naar het juiste nummer in de afbeelding
condenseren
sublimeren
smelten
bevriezen
rijpen
verdampen

Slide 10 - Drag question

De temperatuur kan onmogelijk lager worden dan ..... °C; deze temperatuur wordt het .......... nulpunt genoemd.
0 °C
-100°C
-273°C
Absolute
Relatieve

Slide 11 - Drag question

Welke faseovergang is er de oorzaak van dat de bewolking weer 'oplost'?
A
Rijpen
B
Smelten
C
Condenseren
D
Verdampen

Slide 12 - Quiz

Hoe kan het dat hoger in de atmosfeer een lagere luchtdruk is?
A
er drukt meer lucht op 1 cm2
B
er drukt minder lucht op 1 cm2

Slide 13 - Quiz

Punten met een gelijke luchtdruk
heten:
A
Isobaren
B
Isothermen
C
Isotopen
D
Isostaren

Slide 14 - Quiz

Bij een hoge druk gebied hebben we
A
Nat en koud weer
B
Stabiel en nat weer
C
Nat en warm weer
D
Stabiel en droog weer

Slide 15 - Quiz

Vast
Vloeibaar
Gas
Zeewater
Waterdamp
Rijp
Mist
Wolk
Stoom
IJsklontje
IJzel

Slide 16 - Drag question

Vormen van
neerslag

Slide 17 - Mind map

Welke van de volgende vormen van water is vloeibaar?
A
Dauw
B
Sneeuw
C
Stoom
D
Wolk

Slide 18 - Quiz

Moleculen in hagelstenen vertonen een ander 'gedrag' dan waterdruppels. Welk belangrijk verschil is er volgens het deeltjesmodel?

Slide 19 - Open question

Wind waait van
A
Hoge druk naar lage druk
B
Lage druk naar hoge druk
C
Koud en nat weer
D
Warm en droog

Slide 20 - Quiz

1 mbar = 100 Pa
Hoeveel Pa is dan 115 mbar
A
11,5 Pa
B
1,15 Pa
C
1150 Pa
D
11500 Pa

Slide 21 - Quiz

Hoe hoger je in de atmosfeer komt, des te kleiner is het aantal stikstof- en zuurstofmoleculen in een liter lucht.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 22 - Quiz

De volgende uitspraak is fout, waarom?
Als de temperatuur van een stof toeneemt, worden de moleculen groter.

Slide 23 - Open question


Per graad temperatuurstijging, zet aluminium 2x zoveel uit dan staal. Welke richting zal het bimetaal kromtrekken als de temperatuur groter wordt?
A
Beneden
B
Boven

Slide 24 - Quiz

1
2
3
4
5
6
Lucht die warm wordt stijgt op
Er ontstaan wolken
De warme bel lucht koelt af als hij opstijgt 
Er valt regen
Waterdamp in de lucht bel condenseert
temperatuur van de luchtbel komt onder dauwpunt

Slide 25 - Drag question

Een bandenspanningsmeter meet de overdruk in de fietsband. Wat is overdruk?
A
De buitendruk
B
Druk binnen in de band
C
Het verschil in druk buiten en in de band
D
Geen van alle antwoorden

Slide 26 - Quiz

opdracht

Slide 27 - Slide