Taalverzorging interpunctie

Interpunctie / taalverzorging  
1 / 32
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

This lesson contains 32 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

Interpunctie / taalverzorging  

Slide 1 - Slide

Interpunctie  
In deze les gaan jullie kennismaken met het onderdeel interpunctie. 

Slide 2 - Slide

Slide 3 - Slide

Slide 4 - Slide

Betekenisverschil?
  • Hij zat op haar schoot en rustte uit.
  • Hij zat op haar, schoot en rustte uit.

Slide 5 - Slide

Wat staat hier?
De meester zei: "Pietje is een monster."


Slide 6 - Slide

Wat staat hier?
"De meester," zei Pietje, "is een monster."


Slide 7 - Slide

Slide 8 - Slide

Welke regels ken je al?
Sleep de regel naar het leesteken
Sleepvraag maken -->

Slide 9 - Slide

tekstvormen
Terug naar de lastige zin-->
dubbele punt
Aanhalingstekens
Komma
puntkomma
om aan te geven dat je het woord en niet de betekenis van het woord bedoelt.
Voor een voegwoord als 'maar', 'omdat', 'want' en 'daarom'.
Voor een opsomming die aangekondigd is
Tussen twee zinnen die bij elkaar horen.
Voor een citaat.
Om aan te geven dat iets gezegd wordt.

Slide 10 - Drag question

komma (,)
Als ik naar school ga pak ik de fiets. 

Slide 11 - Slide

komma (,)
Als ik naar school ga pak ik de fiets.
Als ik naar school ga, pak ik de fiets.
(1) Tussen twee persoonsvormen

Slide 12 - Slide

komma (,)
(1) Tussen twee persoonsvormen 
(2) Tussen delen van een opsomming
We hebben chips, chocola, cola en frisdrank gekocht. 

Slide 13 - Slide

komma (,)
(1) Tussen twee persoonsvormen
(2) Tussen delen van een opsomming
(3) Voor een aantal voegwoorden (zie boekje)
LessonUp is een handig programma, maar het is soms nog wel een beetje zoeken. 

Slide 14 - Slide

komma (,)
(1) Tussen twee persoonsvormen
(2) Tussen delen van een opsomming
(3) Voor een aantal voegwoorden (zie boekje)
(4) Na een uitroep 
, weet je wel dat we alweer twee maanden thuis zitten?

Slide 15 - Slide

komma (,)
(1) Tussen twee persoonsvormen
(2) Tussen delen van een opsomming
(3) Voor een aantal voegwoorden (zie boekje)
(4) Na een uitroep 
(5) Na een bijstelling 
Meneer Peters, voorzitter van de ouderraad, heeft een grote bijdrage geleverd. 

Slide 16 - Slide

komma (,)
(1) Tussen twee persoonsvormen
(2) Tussen delen van een opsomming
(3) Voor een aantal voegwoorden (zie boekje)
(4) Na een uitroep
(5) Na een bijstelling 
(6) Na een aantal signaalwoorden aan het begin van de zin (zie boekje) 
Kortom, morgen gaan we op vakantie. 
Echter, we hebben nog geen ticket. 

Slide 17 - Slide

dubbele punt (:)
De patiënt redt het niet het donorhart invriezen dus

Slide 18 - Slide

dubbele punt (:)
De patiënt redt het: niet het donorhart invriezen dus!
De patiënt redt het niet: het donorhart invriezen dus!

Slide 19 - Slide

dubbele punt (:)
1) Voor een toelichting of verklaring
Vingerafdrukken worden als uniek beschouwd: zelfs verschillende vingers van dezelfde hand zijn niet gelijk.

Slide 20 - Slide

dubbele punt (:)
1) Voor een toelichting of verklaring
2) voor een opsomming
De volgende leerlingen moeten nablijven: Daniël, Demi, Anouk en Annelin.

Slide 21 - Slide

dubbele punt (:)
1) Voor een toelichting of verklaring
2) voor een opsomming
3) Voor een citaat
De docent meldde: "Maak je huiswerk en stel de juiste vragen, dan hoef je amper te leren voor de toets."

Slide 22 - Slide

punt komma (;)
Mutsen, sjaals, wanten deze kledingstukken hebben we in de lente niet meer nodig. 

Slide 23 - Slide

punt komma (;)
(1) Als je iets herhaalt/samenvat wat je al eerder genoemd hebt
Mutsen, sjaals, wanten deze kledingstukken hebben we in de lente niet meer nodig. 
Mutsen, sjaals, wanten; deze kledingstukken hebben we in de lente niet meer nodig. 

Slide 24 - Slide

punt komma (;)
(1) Als je iets herhaalt/samenvat wat je al eerder genoemd hebt
(2) Tussen twee (hoofd)zinnen die sterk met elkaar samenhangen
Beginnen jullie maar alvast; door het drukke verkeer ben ik wat later. 

Slide 25 - Slide

Een dubbele punt (:) zet je voor een
A
uitleg
B
opsomming
C
uitroep
D
aankondiging

Slide 26 - Quiz

Wanneer gebruik je een uitroepteken?
A
bij het extra nadruk geven van een zin
B
bij een vraagzin
C
Als iemand fluistert

Slide 27 - Quiz

Wat is de functie van een uitroepteken en wat gebeurt er met je stem?
A
Geeft aan dat de zin is afgelopen, je praat harder
B
Geeft aan dat deze zin een uitroep is, je praat harder.
C
Geeft aan dat de zin een uitroep is en je stem gaat omhoog
D
Geeft aan dat deze zin een uitroep is en je stem gaat omlaag.

Slide 28 - Quiz

Een komma zet je ...
A
Tussen twee persoonsvormen
B
Tussen een voornaam en achternaam
C
Tussen twee moeilijke woorden
D
Tussen delen van een opsomming

Slide 29 - Quiz

komma
A
Toen ze thuis kwam, zag ze dat de lamp al brandde.
B
Toen ze thuis kwam zag ze dat de lamp al brandde.

Slide 30 - Quiz

Geleerd?

Slide 31 - Mind map

Vragen?

Slide 32 - Mind map