This lesson contains 24 slides, with interactive quizzes and text slides.
Lesson duration is: 60 min
Items in this lesson
Slide 1 - Slide
Betekenisverschil?
Hij zat op haar schoot en rustte uit.
Hij zat op haar, schoot en rustte uit.
Slide 2 - Slide
Wat staat hier?
De meester zei Pietje is een monster
Slide 3 - Slide
Wat staat hier? (herschrijf de zin met leestekens) De meester zei Pietje is een monster
Slide 4 - Mind map
Wat staat hier?
De meester zei: "Pietje is een monster."
Slide 5 - Slide
Wat staat hier?
"De meester," zei Pietje, "is een monster."
Slide 6 - Slide
Welke regels ken je al?
Sleep de regel naar het leesteken
Sleepvraag maken -->
Slide 7 - Slide
tekstvormen
Terug naar de lastige zin-->
dubbele punt
Aanhalingstekens
Komma
puntkomma
om aan te geven dat je het woord en niet de betekenis van het woord bedoelt.
Voor een voegwoord als 'maar', 'omdat', 'want' en 'daarom'.
Voor een opsomming die aangekondigd is
Tussen twee zinnen die bij elkaar horen.
Voor een citaat.
Om aan te geven dat iets gezegd wordt.
Slide 8 - Drag question
'Hans zei Grietje zal ik met dit mooie weer mijn rokje aan doen?' (Herman Finkers) Leg aan de hand van dit citaat uit waarom interpunctie heel belangrijk is in onze taal.
Slide 9 - Mind map
Komma Als ik naar school ga pak ik de fiets.
A
Als ik naar school ga pak ik de fiets.
B
Als ik naar school ga, pak ik de fiets.
C
Als ik naar school, ga pak ik de fiets.
Slide 10 - Quiz
komma (,)
Als ik naar school ga pak ik de fiets.
Als ik naar school ga, pak ik de fiets.
(1) Tussen twee persoonsvormen
Slide 11 - Slide
Na welke woorden moet een komma? We hebben chips chocola cola en frisdrank gekocht.
Slide 12 - Mind map
komma (,)
(1) Tussen twee persoonsvormen
(2) Tussen delen van een opsomming
We hebben chips, chocola, cola en frisdrank gekocht.
Slide 13 - Slide
komma (,)
(1) Tussen twee persoonsvormen
(2) Tussen delen van een opsomming
(3) Voor een aantal voegwoorden als ervoor een lange zin staat
LessonUp is een handig programma, maar het is soms nog wel een beetje zoeken.
Slide 14 - Slide
Na welk woord moet de komma? Hé weet je wel hoe hard jouw geluid staat?
Slide 15 - Mind map
komma (,)
(1) Tussen twee persoonsvormen
(2) Tussen delen van een opsomming
(3) Voor een aantal voegwoorden (zie boekje)
(4) Na een uitroep
Hé, weet je wel dat we alweer twee maanden thuis zitten?
Slide 16 - Slide
Meneer Peters voorzitter van de ouderraad heeft een grote bijdrage geleverd.
A
De komma's moeten na voorzitter en ouderraad
B
Er moet 1 komma, na Peters
C
De komma's moeten na Peters en ouderraad
Slide 17 - Quiz
komma (,)
(1) Tussen twee persoonsvormen
(2) Tussen delen van een opsomming
(3) Voor een aantal voegwoorden (zie boekje)
(4) Na een uitroep
(5) Na een bijstelling
Meneer Peters, voorzitter van de ouderraad, heeft een grote bijdrage geleverd.
Slide 18 - Slide
Waar moet de dubbele punt? De patiënt redt het niet het donorhart invriezen dus
Slide 19 - Mind map
dubbele punt (:)
De patiënt redt het: niet het donorhart invriezen dus!
De patiënt redt het niet: het donorhart invriezen dus!
Slide 20 - Slide
dubbele punt (:)
1) Voor een toelichting of verklaring
Vingerafdrukken worden als uniek beschouwd: zelfs verschillende vingers van dezelfde hand zijn niet gelijk.
Slide 21 - Slide
dubbele punt (:)
1) Voor een toelichting of verklaring
2) voor een opsomming
De volgende leerlingen moeten nablijven: Daniël, Demi, Anouk en Annelin.
Slide 22 - Slide
dubbele punt (:)
1) Voor een toelichting of verklaring
2) voor een opsomming
3) Voor een citaat
De docent meldde: "Maak je huiswerk en stel de juiste vragen, dan hoef je amper te leren voor de toets."
Slide 23 - Slide
punt komma (;)
(1) Tussen twee (hoofd)zinnen die sterk met elkaar samenhangen
Beginnen jullie maar alvast; door het drukke verkeer ben ik wat later.