België viel weg, Nederland had geen fabrieken en moest opnieuw beginnen. Eerst in het oosten later in de rest van Nederland.
Boeren waren in die tijd erg arm en waren opzoek naar extra werk. Met name in de winter. Zo ontstond er huisnijverheid. Iedere boeren familie had zijn eigen taak.
Familie 1 kreeg ruwe katoen of schapen wol, zij maakten er garen van.
Familie 2 maakten van de garen stoffen.
Familie 3 verfden de stoffen.
En de handelaar verkocht zijn producten voor veel geld. Waar overigens de boeren een schrijntje (een kleine bijdrage) van ontvingen.