Grammatica Cursus 5 Par. 10 Voorzetsel

Voorzetsel
1 / 27
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 1

This lesson contains 27 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Voorzetsel

Slide 1 - Slide

Leerdoel
-Je kunt voorzetsels herkennen en gebruiken.

Slide 2 - Slide

Maken
Blz. 222-223 
opdracht 1 t/m 6

Slide 3 - Slide

Voorzetsels (VZ)
Voorzetsels zijn woorden die een tijd, plaats of beweging aangeven. 

Slide 4 - Slide

Voorzetsels van tijd
voor, tijdens, na, om, op, in, vanaf, sinds, tot
- voor 12 uur   /   - tijdens de pauze
- na de les   /   - om 11:00 uur
- op donderdag   /   - in 2021
- vanaf 1880   /    - sinds 2003
- tot de middag

Slide 5 - Slide

Voorzetsels van plaats
in, op, onder, boven, achter, voor, naast, uit, tegen, aan, tussen
in de kast / op de kast / onder de kast / boven de kast / 
achter de kast / voor de kast / naast de kast / uit de kast /
tegen de muur / aan de muur /
tussen de kast en de muur

Slide 6 - Slide

Voorzetsels van beweging
 over, door, om, langs, van, naar, rond, onder, via, met
over de drempel / door de tunnel / om het gebouw / langs een huis lopen /  van school / naar huis / rond de vijver lopen / onder de brug lopen / via het park lopen / met een vriend lopen

Slide 7 - Slide

Voorzetsels herkennen
Voorzetsels staan meestal aan het begin van een zinsdeel ( op de ladder / in de school / om het gebouw / over de brug)
* voor een naamwoord (met hem)
* voor een groepje woorden met een zelfstandig naamwoord (tussen de appels)
* of achter een zelfstandig naamwoord (het water in, de school uit, het dak op)
* of middenin een zinsdeel ( De jongen van de straat / achter het huis van Dave)

Slide 8 - Slide

Voorzetseluitdrukking
Soms vormen voorzetsels een vaste combinatie met een zelfstandig naamwoord.
Zo'n combinatie heeft een voorzetseluitdrukking:
bij wijze van, in antwoord op, in overleg met

Slide 9 - Slide

Oefenen voorzetsels
van tijd, plaats en beweging

Extra oefenen? Gebruik dan de volgende websites.

Slide 10 - Slide

Slide 11 - Link

Slide 12 - Link

Slide 13 - Link

Welk woordsoort is 'van'?
A
lidwoord
B
voorzetsel
C
bezittelijk voornaamwoord
D
werkwoord

Slide 14 - Quiz

a. 'Tijdens' is een voorzetsel.
b. 'Op' is een voorzetsel.
c. 'Sommige' is een voorzetsel.


A
a. waar b. waar c. waar
B
a. waar b. niet waar c. niet waar
C
a. waar b. waar c. niet waar
D
a. niet waar b. niet waar d. waar

Slide 15 - Quiz

Voorzetsel of niet?
'op'
A
Voorzetsel
B
geen voorzetsel

Slide 16 - Quiz

Wat is geen voorzetsel?
A
tussen
B
eerste
C
achter
D
langs

Slide 17 - Quiz

Voorzetsels
Wat is geen voorzetsel?
A
Tijdens
B
naast
C
omdat
D
Per

Slide 18 - Quiz

Voorzetsels kun je altijd vervangen door een ander voorzetsel.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 19 - Quiz

Benoem de woordsoort:

Na
A
lw
B
ww
C
vz
D
zn

Slide 20 - Quiz

Wat is een voorbeeld van een voorzetseluitdrukking?
A
gedurende
B
voor
C
tijdens
D
ten tijde van

Slide 21 - Quiz

Wat is geen voorbeeld van een voorzetseluitdrukking?
A
In tegenstelling tot
B
Met behoud van
C
In plaats van
D
In de tussentijd

Slide 22 - Quiz

Meestal kun je voorzetseluitdrukkingen vervangen door...
A
Een zelfstandig naamwoord
B
Een werkwoord
C
Eén voorzetsel
D
Een combinatie van woorden

Slide 23 - Quiz

Vervang de voorzetseluitdrukking.

Met gebruikmaking van
A
van
B
met
C
in
D
onder

Slide 24 - Quiz

Vervang de voorzetseluitdrukking.

Aan de hand van
A
aan
B
van
C
met
D
tegen

Slide 25 - Quiz

Vervang de voorzetseluitdrukking.

in het kader van
A
om
B
tegen
C
vanwege
D
in

Slide 26 - Quiz

Maken
pagina 222 en 223 
opdracht 1 t/m 6

Slide 27 - Slide