Overhoren Unit 2 + uitleg modals

Overhoring Words + irregular Verbs
Vertaal de Nederlandse woorden naar het Engels
1 / 18
next
Slide 1: Slide
EngelsMiddelbare schoolvmbo gLeerjaar 3

This lesson contains 18 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Overhoring Words + irregular Verbs
Vertaal de Nederlandse woorden naar het Engels

Slide 1 - Slide

vaardigheid

Slide 2 - Open question

oplossen

Slide 3 - Open question

geduld

Slide 4 - Open question

taal

Slide 5 - Open question

portomonnee

Slide 6 - Open question

toegeven

Slide 7 - Open question

voelen

Slide 8 - Open question

gaan

Slide 9 - Open question

eten

Slide 10 - Open question

bouwen

Slide 11 - Open question

Uitleg grammar 6 : modals (hulpww)
1) can /can't (cannot)
2) to be able to 
3) could- / couldn't
4) must / must not
5) to have to / to do + have to
6) should / shouldn't

Slide 12 - Slide

1:  can / can't (cannot)
Gebruiken? 
1) mogelijkheden -> We can walk to school.
2) vaardigheden -> He cannot run very fast.
3) verzoek -> Can you pass me the sugar?
4) vragen van toestemming -> Can I go to the toilet?

Slide 13 - Slide

2: to be able to  
Gebruiken? 
1) iemand is in staat iets te doen -> I am not able to sing.
2) vaardigheden -> Is he able to solve this problem?

Slide 14 - Slide

3: could / couldn't
Gebruiken? 
1) Als je beleefd iets wilt vragen -> Could you open the window please?
2) Als iets zou kunnen gebeuren -> We could walk a mile every day.
3) Als de verleden tijd van can -> I couldn't stop him.

Slide 15 - Slide

4: must / must not
Gebruiken? 
1) iets moet gebeuren en is een verplichting vanuit de spreker.
I must visit my grandmother.

2) must not -> als iets niet is toegestaan
I must not forget to buy that book. 

Slide 16 - Slide

5: have to / to not have to
Gebruiken? 
1) iets moet gebeuren en is een verplichting vanuit iemand anders! ->I have to study for my test.
2) to not have to  gebruiken als iets niet verplicht is.
Let op, negatieve met havo to, dan to do toevoegen -> I don't have to contact her.

Slide 17 - Slide

6:  should / shouldn't
Gebruiken? 
1) advies -> You should go to the doctor.

2) aan te geven dat het juiste is om te doen -> You shouldn't eat too much chocolate.



Slide 18 - Slide