Lezen 3.3 Tegenstellingen

Een opsomming
Twee of meer woorden, zinnen of tekstdelen die in volgorde worden genoemd.
Signaalwoorden als:
 ook, bovendien, daanraast, ten eerste, zowel ... als, ten slotte, om te beginnen
helpen om een opsomming te herkennen in een tekst.
1 / 16
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 1

This lesson contains 16 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Een opsomming
Twee of meer woorden, zinnen of tekstdelen die in volgorde worden genoemd.
Signaalwoorden als:
 ook, bovendien, daanraast, ten eerste, zowel ... als, ten slotte, om te beginnen
helpen om een opsomming te herkennen in een tekst.

Slide 1 - Slide

Schrijf minimaal 4 signaalwoorden van een opsomming op.

Slide 2 - Mind map

Schrijf minimaal 4 signaalwoorden van een tegenstelling op.

Slide 3 - Mind map

Een tegenstelling
Woorden die elkaars tegenovergestelde zijn, noem je een tegenstelling.
Signaalwoorden als:
 echter, toch, maar, daarentegen, hoewel, anderzijds, aan de andere kant.
helpen om een tegenstelling te vinden in de zin.

Slide 4 - Slide

Oefenen
Je krijgt hierna 10 verschillende zinnen.
Noteer van iedere zin het signaalwoord van de tegenstelling.

Slide 5 - Slide

Wat is het signaalwoord in de zin:
Hoewel hij op tijd was vertrokken, was hij toch te laat.

Slide 6 - Open question

Wat is het signaalwoord in de zin:
De docent begreep hem wel, maar hij kreeg toch straf.

Slide 7 - Open question

Wat is het signaalwoord in de zin:
Ik wil tot laat opblijven, aan de andere kant moet ik morgen vroeg opstaan.

Slide 8 - Open question

Wat is het signaalwoord in de zin:
Ook al doet hij stom, ik vind hem toch aardig.

Slide 9 - Open question

Je kunt je niet meer opgeven, daarentegen kan je nog wel op de reservelijst komen.

Slide 10 - Open question

Om naar het volgende level te gaan heb ik 10 punten nodig, ik heb er echter 9.

Slide 11 - Open question

Op school gaat de tijd heel langzaam, maar in de vakantie juist heel snel.

Slide 12 - Open question

Hoewel hij de kleinste is, is hij de snelste.

Slide 13 - Open question

Zij lijken uiterlijk veel op elkaar, hun karakter is echter heel verschillend.

Slide 14 - Open question

Ik kan je best helpen, toch moet je het dan wel eerst vragen.

Slide 15 - Open question

Aan de slag
Maken opdracht 12 t/m 17

Slide 16 - Slide