La semaine 43 Intro Unité 2

Bonjour et bienvenue!
Comment ça va?
C'est quelle date aujourd'hui?

1 / 47
next
Slide 1: Slide
FransVoortgezet speciaal onderwijsLeerroute 2

This lesson contains 47 slides, with interactive quizzes, text slides and 2 videos.

time-iconLesson duration is: 120 min

Items in this lesson

Bonjour et bienvenue!
Comment ça va?
C'est quelle date aujourd'hui?

Slide 1 - Slide

La semaine 43:                                                                                        
lundi mardi et mercredi, le vingt-cinq, le vingt-six et le vingt-sept octobre       


Deze week doen we: 
- maandag: Toets bespreken en Apprendre 1 F/N - ex. 2.1: 1 et 2
- dinsdag: 2.2 Exercice: 3,4,5,6 apprendre 1               
- woensdag: 2.3 Exercice: 7,8 t/m d apprendre 2 en 3 uitleg                        


Slide 2 - Slide

Le programme d'aujourd'hui:
Vandaag: Intro Unité 2

1. Questions?
2. Intro Unité 2
3. Civilisation
4. Évaluation
5. Faire: Apprendre 1 F/N - ex. 2.1: 1 et 2

Slide 3 - Slide

Le but d'aujourd'hui: 
Aan het einde van de les weet je waar Unité 2 over gaat en wat je kunt verwachten.

Slide 4 - Slide

Welke woorden ken je die te maken hebben met sport en passie in het Frans?

Slide 5 - Mind map

Welk werkwoord gebruik je vaak als je het hebt over het beoefenen van sport?
A
aller
B
être
C
faire
D
avoir

Slide 6 - Quiz

Faire betekent letterlijk:
A
gaan
B
hebben
C
zijn
D
doen/ maken

Slide 7 - Quiz

Ken je vormen van het werkwoord faire?

Slide 8 - Mind map

Welke werkwoorden gebruik je om aan te geven dat je iets leuk vindt of juist niet in het Frans?

Slide 9 - Mind map

Slide 10 - Slide

Et maintenant:

Samen luisteren en kijken vlog 2.1

Slide 11 - Slide

Les devoirs: 
Apprendre 1 F/N - ex.  1 et 2

Slide 12 - Slide

Le but du cours: 
Objectif du cours:
de hoofdlijn begrijpen van een eenvoudige tekst in een tijdschrift of op een website.

Slide 13 - Slide

Le programme d'aujourd'hui: 
1. Questions? 
2. Quizlet apprendre 1
3. Doornemen apprendre 2
4. Doornemen texte 2.2
5. Évaluation
6. Les devoirs: Apprendre 1 et 2 et faire ex. 3 t/m 6

Slide 14 - Slide

Slide 15 - Link

Slide 16 - Slide

Et maintenant:

Samen luisteren en lezen de tekst Elodie Lebrun en daarna mk ex. 3 t/m 6 

Slide 17 - Slide

Les devoirs: 
Apprendre 2 F/N - ex. 2.2: 3 t/m 6

Slide 18 - Slide

Le programme d'aujourd'hui:
Vandaag: 2.3 : vouloir - pouvoir 
1. Questions?
2. Uitleg vervoegen vouloir en pouvoir
3. Verbuga
4. Faire: ex. 7 et 8
4. Évaluation
5. Faire: Apprendre 3  - ex. 2.3: ex. 7 et 8

Slide 19 - Slide

Le but d'aujourd'hui: 
Pouvoir utiliser les verbes vouloir et pouvoir en présent et passé composé

Slide 20 - Slide

D'abord la répétition des verbes

avoir - hebben
être - zijn

Slide 21 - Slide

être
+
avoir

 




il/elle/on
nous
vous
ils/elles
tu
j'
sommes
ont
ai
avez
es
a

Slide 22 - Drag question

Werkwoorden
pouvoir/vouloir

Slide 23 - Slide

Je peux aller aux toilletes?

Il fait chaud, je veux manger une glace

Slide 24 - Slide

Vouloir
Willen

Slide 25 - Slide

Vouloir (= willen)
Présent (tegenwoordige tijd) 
Je veux
Tu veux
Il/elle/on veut
Nous voulons
Vous voulez
Ils/elles veulent

Slide 26 - Slide

Slide 27 - Video

Je veux
Tu veux
Il veut
Elle veut
Nous voulons
Vous voulez
Ils/elles veulent
Ik wil
Jij wilt
Hij wil
Zij wil
Wij willen
Jullie willen
Zij willen

Slide 28 - Drag question

In de verleden tijd
De verleden tijd heet in het Frans "passé composé"
Die bestaat uit een hulpwerkwoord (avoir of être) + voltooid deelwoord

Ik heb gewild = J'ai voulu
Wij hebben gewild = Nous avons voulu

Slide 29 - Slide

Zet het werkwoord in de présent
Ils (vouloir)
A
veulent
B
voulu
C
veut
D
voulons

Slide 30 - Quiz

Hoe zeg je in het Frans
'Jij hebt gewild'?
A
Tu as voulé
B
Tu as voulu
C
Vous avez voulé
D
Vous avez voulu

Slide 31 - Quiz

Pouvoir
Kunnen/Mogen

Slide 32 - Slide

Slide 33 - Video

Pouvoir (= kunnen, mogen)
Présent (tegenwoordige tijd) 
Je peux
Tu peux
Il/elle/on peut
Nous pouvons
Vous pouvez
Ils/elles peuvent

Slide 34 - Slide

Je peux
Tu peux
Il peut
Elle peut
Nous pouvons
Vous pouvez
Ils/elles peuvent
Jij mag
Zij mag
Wij kunnen
Zij mogen
Hij kan
Ik kan 
Jullie mogen

Slide 35 - Drag question

Ik wil
Jij wilt
Hij wil
Zij wil
Wij willen
Jullie willen
Zij willen

Slide 36 - Drag question

Voer de juiste vorm van vouloir in:
nous ______________ (présent)

Slide 37 - Open question

Voer de juiste vorm van vouloir in:
Ta copine ______________ (présent)

Slide 38 - Open question

Voer de juiste vorm van vouloir in:
Alexandre __________ (passé composé)

Slide 39 - Open question

Voer de juiste vorm van vouloir in:
Vous __________ (passé composé)

Slide 40 - Open question

Ils _______ manger une glace. (willen)

Slide 41 - Open question

Elle _____ sortir tous les soirs. (pouvoir)
A
peux
B
peu
C
peut

Slide 42 - Quiz

Zet het werkwoord in de présent.
Elle (vouloir)
A
voulons
B
veux
C
voulu
D
veut

Slide 43 - Quiz

Zet het werkwoord in de présent.
Vous (vouloir)
A
peut
B
peuvent
C
voulons
D
voulez

Slide 44 - Quiz

Hoe zeg je in het Frans
'Zij heeft gewild'?
A
Elles ont voulou
B
Elles ont voulé
C
Elle a voulé
D
Elle a voulu

Slide 45 - Quiz

Hoe zeg je in het Frans
'Wij hebben gewild'?
A
Nous avons voulu
B
Ils sont voulu
C
Ils ont voulu
D
Nous sommes voulu

Slide 46 - Quiz

Les devoirs: 

Apprendre (leren)
apprendre 3

Faire (maken)
ex 7 et 8


Slide 47 - Slide